PAPA ANTOINE
Een vertelling van
Guy cle Maupassant
4
MET TWEE ILLUSTRATIES VAN FRANS PIËT
Tot. op dertig kilometer in den omtrek kende
iedereen den herbergier van Tonrnevent, den
dikken Antoine Macheblé, bij zijn vrienden
bekend onder de namen „Pa Toine", „Vijf-
Sterren-Toine", of kortweg „De Grog".
Want Toine had roem bezorgd aan het dorp
Tournevent, dat overigens een zeer beseheiden
plaatsje was, verscholen in een hoekje van een dal
dat aflielde naar zee, een nederig gehucht, bestaande
uit tien Normandische huisjes met boomen en dijken
rondom
Het plaatsje lag in een klein ravijn, ruig van de
varens, in een kromming van de duinenrij, en aan die
ligging liad het zijn naam ontleend Tournevent:
„waar de wind afbuigt". De huisjes schenen te schui
len in die holte, zooals vogels in een greppel kruipen
als het hard waait. Al striemden stormen de kust
van Normandië, die woninkjes lagen besehut tegen
den barren en zilten adem van een zeewind, die
schrijnt en brandt als vuur. en alles op zijn weg ver
droogt en vernielt.
Het heele gehucht scheen toe te behooren aan
Antoine Macheblé, alias de Grog, en bijwijlen Vijf-
Sterren-Toine, welke laatste bijnaam de nagalm was
van een zinnetje, dat hij voortdurend in den mond
had: „Geen betere cognac in heel Frankrijk dan mijn
Vijf Sterren".
Het is overbodig te zeggen, dat de bedoelde cog
nac uit zijn kelder kwam.
Twintig jaar lang had hij den dorst der dorpelingen
gelescht met zijn cognac en zijn cognacgrog. Als een
klant vroeg: „Wat zou ik nu eens drinken, pa
Toine?" antwoordde hij strijk en zet: „Ren lekker
grogje, mijn zoon. Dat verwarmt je ingewanden en
frischt je hersens op niets gezondere dan dat."
Toine zei tegen iedereen „mijn zoon", al had hij
nooit een zoon gehad, zelfs geen schoonzoon.
Ja, hij was op zijn manier een beroemd man, die
Grog, de dikste man in de heele streek, zoo niet in
heel Normandië. Zijn huisje leek onmogelijk eng en
laag voor zijn lichaamsomvang. Als je hem voor de
deur zag staan en op die plek kon hij heele dagen
doorbrengen begreep je niet, hoe hij het aanlegde
om binnen te komen. Toch kwam Toine binnen,
zoo vaak er een klant opdaagde; des te
gretiger, omdat hij gewend was uitgenoodigd
te worden, bij ieder glas ook voor zichzelf
in te schenken, bijwijze van fooi.
Het uithangbord droeg den naam„Café de
Vriendschap", en terecht, want Toine was
een goede kameraad voor iedereen in de
buurt. De menschen kwamen heelemaal uit
Fécamp en Montvilliers om hem aan te
kijken en te schateren om zijn moppen, want
de zwaarlijvige oude heer had een grafsteen
aan 't lachen kunnen maken.
Hij had er slag van de menschen voor den
gek te houden zonder ze te kwetsen, om met
knipoogjes te zeggen wat hij niet uit wou
spreken, om te bulderen van den lach en op
zijn zware dijen te slaan, dat je wel mee
moest lachen of je wou of niet met
iederen klap.
't Was alleen al eeii genot hem te zien
drinken. Al wat hem werd aangeboden,
van welke soort drank ook, slikte hij in
met. een schalksche schittering in zijn oogen.
een tinteling die een tweevoudig genoegen
uitdrukte: dat de borrel hem smaakte en
dat hij meteen je geld in de wacht sleepte.
„Waarom neem je geen slok uit de zee,
Grog?" vroeg een grappenmaker uit de
buurt hem eens.
„Daar zijn twee bezwaren tegen," grin
nikte hij. „Ten eerste is zeewater me te
zout, en ten tweede zou je 't eerst, moeten
bottelen, want ik zie geen kans naar dat
bekertje toe te buigen met zoo'n buik."
Als Toine woorden had met zijn vrouw
was liet een comedie, waar je best den prijs van
een stallesplaats voor over mocht hebben. Ze
waren dertig jaar getrouwd en ze hadden alle dagen
ruzie. Daarbij was er maar één verschil tusschen
lien beidenToine beschouwde het als een grap.
zijn vrouw maakte zich kwaad.
Ze was een lange boerenvrouw en ze liep met
groote ooievaarsstappen, al deed haar gezicht meer
aan een hoozen uil denken. Ze vulde haar dagen met
de zorg voor haar kippen in het hok achter de her
berg, en zij was in den omtrek befaamd door haar
talent om de hoenders te mesten. Als er iemand van
de deftigheid in Fécamp een diner gaf, sprak liet
vanzelf, dat er een kweekelin'g van ma Toine op
het menu voorkwam
Ze was met een kwaad humeur geboren, en ze
had haar. leven lang tegen alles en iedereen gemop
perd en getierd. De laatste jaren echter liad zij zich
aangewend, al haar grieven tegen de wereld op haar
man uit te vieren. Ze ergerde zich aan zijn vroolijk-
heid, zijn roem, zijn gezondheid en zijn dikte. Een
doeniet noemde ze hem, omdat hij goed geld ver
diende zonder er voor te werken, en een varken, om
dat hij at en dronk als twaalf gewone menschen bij
elkaar. Er ging geen dag voorbij of zij ging te keer
als een bezetene.
„Moet je zoo'n slokop zien! Zoo iemand hoort in
een varkensstal. Je wordt er naar van, als je zoo'n
vetklomp ziet loopen!" Of ze schreeuwde hem toe:
„Wacht maar, man, wacht maar! We zullen wel
zien hoe het afloopt. Je bent zoo dik. dat je vandaag
of morgen barst als een zak tarwe."
Toine sloeg op zijn buik en brulde, van den lach.
„Hoor die magere scharminkel! Waarom mest
je je niet vet, ma, net als je kippen; wat zou ik dat
graag eens zien!" En hij rolde zijn mouw op en
hield een arm als een boomstam voor haar gezicht.
„Daar heb je een lekker vleezig vleugeltje, ma! Is 't
naar je zin?"
De klanten in de gelagkamer lachten zich krom,
sloegen met hun vuisten op de houten tafel, stampten
op den leemen vloer en huilden en gierden van de pret.
Dan werd de oude vrouw nog boozer.
„Nietsnut!" schold zij. „Wacht jij maar. Je
krijgt je portie wel. Je barst
nog es als een zak tarwe."
En onder algemeene vreugde stapte zij de gelag
kamer uit.
Erkend moet worden, dat Toine een verbazing
wekkend voorkomen bezat. Het leek bijna niet
mogelijk, dat, iemand zoo breed en dik kon zijn, zoo
blozend en kortademig, en er toch het leven bij hou
den. Menigmaal schijnt de dood met zulk ontzag
lijk dikke menschen een spelletje van kat en muis te
spelen, brengt hij in het langzame proces van ver
nietiging een onweerstaanbaar komisch effect te
weeg. verschuift hij het onontkoombare einde met
grillen en grollen en boosaardige grappenmakerij.
Dc groote vijand besluipt de meeste menschen als
een dief in den nacht, zijn nadering aankondigend
met grijzend haar en rimpels, met, verschrompeling
dei' ledematen en dat algeheele verval, dat ons doet
huiveren, als wij een stervenden vriend zien: „Lieve
hemel, wat is die veranderd!"
Maar de dood vond er behagen in, Toine nog
«likker te laten worden, zooilat hij er kolossaal en
komisch uit ging zien; hem te beplekken met rood
en blauw; hem op te blazen en hem een aanzien te
geven van bovenmenschelijke gezondheid. Dat
slooperswerk maakte Toine noch afstootelijk noch
aandoenlijk. Hij ging er alleen maar bespottelijke!'
dan ooit mee uitzien, iemand om je ontzaglijk
vroolijk over te maken.
„Wacht jij maar!" zei ma Toine herhaaldelijk,
„we zullen wel zien!"
Op zekeren dag kreeg Toine een beroerte en daar
lag hij. verlamd. Zij slaagden er in, den ouden reus
in een achterkamertje te krijgen, dat slechts door
een houten schot van de gelagkamer gescheiden was.
Terwijl liij «laar lag, roerloos en machteloos, kon liij
alles hooien wat er gebeurde en door het schot heen
met zijn vrienden praten. Want al was zijn omvang
rijk lichaam, veel te zwaar oin op te heffen of te
verleggen, tot onbeweeglijkheid gedoemd, aan
levendigheid van geest had papa Toine nog niets
ingeboet.
Aanvankelijk had men gehoopt, dat zijn dikke
ledematen nog eenige beweeglijkheid zouden her
winnen. Maar dat optimisme was van korten duur.
Dus bracht Vijf-Sterren-Toine al zijn dagen en
nachten in bed door, waar hij maar eens per week
uit kwam, als het werd opgemaakt met, behulp
van twee buren, die hem bij armen en beenen grepen
en hem buiten het ledikant hielden tot de matras
was omgekeerd.
Zijn opgewektheid verliet hem echter nooit, hoewel
zijn vroolijkheid andere vormen aannam. Hij leek
bescheidener, minder luidruchtig; in het bijzijn van
zijn vrouw was hij zoo verlegen als een kind.
„Moet je zien!" kefte zij den heelen dag. „Zoo'n
nietsnut, zoo'n drankorgel! Daar lig je nu in je bed.
Mooie boel!"
Toine zei niets. Hij knipoogde alleen maar achter
den rug van de oude vrouw en draaide zich om in zijn
bed - «1e eenige beweging die hij nu kon maken.
Hij noemde dit „noordwaarts laveeren" of „zuid
waarts 1 aveeren", al naar gelang.
Het, was zijn grootste vermaak,
naar de klanten te luisteren die in
«1e gelagkamer zaten te praten. Als
liij het geluid van een ouden vriend
herkende, verhief hij groetend zijn
stem.
„Hé daar, mijn zoon!"
riep liij door het schot
heen. „Ben jij dat, Céles-
tin?"
„Ja, pa, ik ben het.
Ben je weer op de been,
ouwe nibbes?"
„Nee, op de been niet.
Maar ik voel me zoo lekker
als kip, en ik ben nog niets
afgevallen."
Na eenigen -tijd begon
hij zijn speciale vrienden
in zijn kamer te noodigen.
Hij genoot van hun gezel
schap, maar het zat hem
geweldig dwars, dat, hij hen zag
drinken en niet mee kon doen.
„Da's 't eenige dat ik niet
kan verkroppen," mopperde liij,
„dat ik van mijn eigen cognac
af moet blijven. De rest kan
me geen steek schelen, maar
Toine uloe</ op zijn builc
en brulde van den lach.