(lat ik van den ilrank af ben is een ellende." Dan verscheen voor het raam van zijn slaap kamer het uilengezicht van ma Toine. ...Moet je dat zien," kwam haar schrille stem. „Zoo'n doeniet moet ik maar voeren en aankleeden en schoonhouden of 't een baby is." Soms, als de oude vrouw weg was, wipte er een rood haantje op de vensterbank, dat met een rond vragend oog de kamer door keek en een snerpend gekraai liet hoeren. Ook vloog er wel eens een kip naar binnen om de kruimels op den vloer naast het bed op te pikken. Op den duur lieten de vrienden van pa Toine de gelagkamer links liggen en zaten zij iederen middag om het bed van den ouden heer een praatje te maken. Al was hij bed legerig, dc grappenmaker, toch wist hij zijn gehoor nog te boeien. Als pa Toine goed op dreef was, kon de ergste zwartkijker niet nalaten mee te lachen. Er waren drie oude kameraden, die nooit op het appèl ontbrakenCélestin Maloisel, enkel vel over been, en zoo verdraaid als de stain van een appelboom; Prosper Ilorslaville. een verschrompeld mannetje met een frettenneus en een scherpe tong en zoo leep als een vos; en Oésaire Paumelle, die nooit een woord zei, maar evengoed plezier had. Zij brachten een plank mee van het erf, legden die over het ledikant en deden dominospelletjes, in een verwoeden kamp. die 's middags van tweeën tot zessen duurde. Ma Toine maakte echter al spoedig een einde aan die pret. Ze kon het niet aanzien, dat haar dikke echtgenoot, even vroolijk als vroegeT, in bed zat te domineeren. Betrapte zij de heeren er op, dat zij een nieuw spelletje begonnen, dan viel ze op hen aan, gooide de plank om, haalde de steenen weg en riep. dat ze meer dan genoeg had van dat gedoe, 't Was al erg genoeg dat ze hem in huis had. dien papzak, die nooit wat uitvoerde. Célestin Maloisel en f'ésaire Paumelle lieten de bui gelaten over zich heen gaan. Maar Prosper Ilorslaville joeg de oude vrouw nog wat op. Hij had pret in haar driftbuien. Eens, toen hij zag dat ze bijna buiten zichzelf was van woede, zei hij tegen haar: „Zeg, ma! Weet je wat ik doen zou als ik in jouw plaats was?" Ze zweeg midden in een zin, en keek hem met een uilachtigen blik aan. „De ouwe heer gloeit als een oven," ging hij voort, „doordat hij nooit zijn bed uit komt. Als ik jou was liet ik hein eieren uitbroeden." De oude vrouw zag hem met open mond aanzij vermoedde dat hij haar voor den gek hield. Toen keek zij strak in het slimme, verschrompelde gezicht van het boertje. „Ik zou onder iederen arm vijf eieren leggen," hernam hij. „net zooals je een stel eieren onder een broedkip legt. Als ze uit waren gaf ik 't broedsel aan de kip. die brengt dan de kuikentjes groot, net of ze van haar zelf zijn. Zoo kreeg je je kippenhok vol. ma, is 't waar of niet?" De oude vrouw stond verbluft. Toen vroeg ze: „Zou dat kunnen, Prosper?" „.Ta, natuurlijk," antwoordde hij. „ze broeden wel eieren uit in een broedmachine ook, waarom zou het dan in een bed niet gaan?" Dat idee van Prosper maakte indruk. Gekalmeerd en nadenkend verliet ma Toine de kamer. Een week later kwam zij aan het bed van haar verlamden echtgenoot met tien eieren in haar schort. „Ik heb net de gele kip op tien eieren gezet," zei ze. „Hier heb jij er ook tien, pas op datje ze niet breekt," Toine keek of liij liet in Keulen hoorde donderen. „Wat moet ik daarmee?" stotterde hij. „Uitbroeden, net als de kip, doeniet!" In 't eerst lachte hij er om, maar toen zij aandrong werd hij boos. Ze hoefde zijn armen niet te gebruiken om een nest eieren uit te broeden, zei hij. Hij zag haar net zoo lief in de lucht vliegen. De oude vrouw ging als een razende te keer. „Dan krijg je net zoo lang geen eten tot je het wel doet," krijsehte zij. „Ik zal jou wel krijgen, kereltje!" Toine werd ongerust, maar hield zijn mond. Nauwelijks had de klok twaalf uur geslagen, of hij riep tegen zijn vrouw: „Hé, ma! Is't eten klaar?" „Ik geef jou geen eten, luiwammes!" Hij dacht eerst dat het gekheid was, dus hij wachtte. Toen begon hij te mopperen en te klagen en te smeeken, onrustig noordwaarts en zuidwaarts laveerend, en op het schot te bonzen. Eindelijk moest hij gedöogen, (lat zijn vrouw ti?n eieren in zijn bed legde, vijf bij zijn rechter- en vijf b'j zijn linkerribben. Daarna kreeg hij zijn eten. Toen de vrienden kwamen, deed hij zoo eigenaar dig, en leek hij zoo weinig op zijn gemak, dat zij niet anders dachten, of liet was erger met hem geworden. Zelfs toen zij genoeglijk aan hun gewone spelletje begonnen waren, scheen Toine daar geen behagen in te vinden. Als hij een steen aanzette, bewoog hij buitensporig voorzichtig zijn hancl. alsof hij bang was voor ongelukken. „Wat scheelt er aan? Zit je arm in verband?" vroeg Ilorslaville. „Ik geloof, dat ik een beetje rheumatiek in mijn schouder heb," antwoordde Toine. Op dat moment hoorden zij een paar menschen de gelagkamer binnenkomen en zij staakten hun gesprek, om even te luisteren. Het was de burge meester met den oudsten wethouder. Ze bestelden ieder een glas cognac en begonnen over plaatselijke aangelegenheden te praten. Doordat zij zachtjes spraken werd Toine ge dwongen zijn oor tegen het tusschenschot te houden. Snel laveerde hij noordwaarts, in 't geheel niet meer denkend om de eieren, zoodat die herschapen werden in een omelet. Toine stiet een krachtwoord uit. Onheil ver moedend kwam ma binnenstormen en rukte zij het dek van hem af. Een oogenhlik stond zij verstomd, met ontdanen blik starend naar de gele brij, die aan de zijde van haar echtgenoot kleefde. De drie oude vrienden zaten onderwijl te hoesten en te proesten en te stikken van den lach. en zij hinnikten van vroolijkheid toen de dikkerd, doode- lijk verschrikt, een aanval van ma trachtte af te weren met ongeloof, lijk voorzichtige gebaren, om althans de vijf eieren aan den anderen kant heel te houden. Toine omlerwieip zich nederig. Van dien dag af zou hij nog slechts leven om te broeden. Niet alleen moest hij verzaken aan zijn geliefde dominospelletjes, hij mocht zelfs niet de geringste beweging meer maken. Want ma kende geen genade. Voor ieder ei. dat hij brak, onthield ze hem een maaltijd. Hij lag roerloos op zijn rug. naar de zoldering starend, met zijn armen stil langs zijn lichaam, als vleugels, om de aanstaande kuikens in hun broze witte hulsels binnen zijn lichaamswarmte te houden. Na eenigen tijd begon hij een zekere belangstelling te toonen voor de gele kip. die in het broednest tegen hem concurreerde. „Ileeft ze gevreten vandaag?" vroeg hij bijvoorbeeld bezorgd. Het geval kreeg ruchtbaarheid, en van overal uit den omtrek kwamen er menschen naar de herberg, om te kijken, hoe Toine en zijn nest broedeieren het maakten. Met strakke gezichten en op hun teenen kwamen zij de kamer in, alsof zij een érnstigen patiënt bezochten. „En, Toine, hoe gaat het vandaag?" „Niet slecht," antwoordde Toine. „Alleen krijg ik van die eieren een ontzettende hitte in mijn bloed, en net zoo'n gevoel, of ik met spelden en naalden geprikt word over mijn heele huid." haalde hij een vogeltje te voorschijn, met geel done bedekt Op een ochtend kwam zijn vrouw opgewonden de slaapkamer binnenhollen. „Bij de gele kip zijn er zeven uit. Er waren drie eieren bedorven." Toine voelde zijn hart sneller kloppen. Hoeveel zon hij er hebben „Zou het gauw gebeu ren?" vroeg hij gespannen. Maar de vrouw was nog bang dat er iets niet goed zou gaan. Zij bromde alleen inaar: „Wie weet." Toen de buren vermoed den, dat het groote mo ment nabij was, toonden zij onbekrompen hun be langstellende sympathie. Hel heele dorp praatte nu over Toine en herhaaldelijk kwamen de menschen bij elkaar aankloppen om naar het laatste nieuws te informeeren. Tegen drie uur 's middags dommelde Toine in. Hij had zich aan gewend den halven dag te slapen. Opeens werd hij gewekt dooi' een vreemd krieuwe- lig gevoel onder zijn rechterarm. Onmiddellijk bracht hij er zijn linkerhand heen. en haalde hij een vogeltje te voorschijn, met geel dons bedekt, en spartelend tussclien zijn vingers. Zoo opgewonden was hij, dat hij luidkeels riep en het kuikentje losliet, dat heen en weer begon te loopen over zijn borst. De gelagkamer was vol menschen. Als één man stormden zij de slaap kamer binnen, met het glas in de hand, en schaarde, zich om hem heen, gelijk de nieuwsgierigen om een rondreizenden kwakzalver. De oude vrouw was nauwelijks aan den kant van het bed, of zij greep voorzichtig het kuiken, dat weg was gekropen onder den baard van den ouden heer. Toine lag te trillen van opwinding en te transpi- reeren van spanning. Eensklaps murmelde hij: „Daar is er weer een. geloof ik onder mijn linkerarm!" Zijn vrouw stak haar langen mageren arm onder de dekens en even handig als voorzichtig bracht zij een tweede kuiken te voorschijn. De buren ver drongen elkaar om het te zien en gaven het van hand tot hand door alsof het een wonder der natuur was. De volgende twintig minuten kwam er niets. Toen braken er vier tegelijk uit den dop. De toeschouwers fluisterden tegen elkaar, en Toine zelf keek rond. stralend van trots. Het was me toch iemand, die pa Toine, wie deed hem zooiets na? „Dat zijn er al zes," grinnikte hij. „Hoe doe ik dat?" Zijn publiek schaterde het uit. De gelagkamer was eivol, zoodat de nakomers buiten moesten wachten, en allen, die kwamen, stelden dezelfde vraag: „Hoeveel zijn er?" „Tot nu toe zes." Ma Toine bracht het jonge goedje naar de kippen loop, en de kloek klokte uit alle macht, streek haar veeren glad, en spreidde haar vleugels al wijder en wijder om het groeiende kroost onderdak te ver- leenen. „Daar komt er weer een," schreeuwde Toine. Maar het was er niet één het waren er drie tegelijk: hetgeen Toine een daverende hulde van de toeschouwers bezorgde, 's Avonds om zeven uur kwam het laatste kuiken uit den dop. Alle eieren waren voorspoedig uitgebroed. Toine was opgetogen over zijn succes. Dolblij kuste hij het teere ruggetje, en het scheelde niet veel. of hij had het beestje doodgeknepen. Zoo warm klopte zijn hart voor de jongstgeborene, dat hij die bij zich in bed wilde houden, maar de oude vrouw stoorde zich niet aan zijn smeekbeden en voerde liet beestje weg. Geleidelijk slonk liet publiek, zeer tevreden met het amusement van dien middag en vroolijk alle bijzonderheden besprekend. Horslaville was de laatste die vertrok. „Zeg. pa Toine," vroeg hij, „vraag je me te eten, als nummer één den pot in gaat?" „Vast en zeker, mijn zoon." grijnsde Toine. „.Ie komt maar!"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 5