OLAF EN DE
OLIFANT
H verhaal van een erfenis
van
r
9
MET DRIE
LLUSTRATI ES VAN
B. TEN HOVE
Er wordt wol eens beweerd, dat een dik mensoh
door het ongeluk wordt achtervolgd. Of dat
geheel juist is, weet ik niet, doch het was
zeker het geval met Olaf Tomasson.
Hij zat op den rand van zijn bed en de tranen,
die over zijn dikke wangen rolden, bespatten den
brief, dien hij in zijn kwabbige handen hield. De brief,
die betrekking had op de nalatenschap van wijlen
zijn broer, was juist gekomen. Gunnar Tomasson
was de eigenaar geweest van een circus en had Olaf
bij testament tot eenigen erfgenaam verklaard, dat
wil zeggen, Olaf zou datgene in handen krijgen, wat
van Gunnar's bezittingen zou overblijven nadat alle
schulden waren betaald.
Dat was een hard gelag voor Olaf. Als acteur had
zijn overmatige dikte hem geheel van het krijgen
van een rol uitgesloten, doch hij had zich getroost
in het vooruitzicht, dat hij op een goeden dag nog
eens in het bezit zou komen van een erfenis, die hem,
voorzichtig geschat, zeker een vijftigduizend kronen
zou opbrengen. Daarvoor zou hij dan een boerderijtje
koopen en er de rest van zijn leven genoeglijk op
slijten.
Geen wonder dus. dat Olaf het te kwaad had. De
brief maakte hein duidelijk, dat alles, wat na het
betalen der schulden van wijlen Gunnar Tomasson's
circus zou overblijven, één enkele olifant was. Het
«lier was reeds naar hem onderweg!
Olaf woonde in '11 goedkoop kosthuis in 't haven
kwartier van Goteborg. De kamer naast hem
was verhuurd aan Peter Svensson. een goochelaar,
evenals Olaf werkloos of. zooals artisten onder elkaar
zeggen, in ruste. Nieuwsgierig naar de oorzaak van
Olaf's gekreun, stak hij zijn hoofd om de deur.
„Wat scheelt er aan. Olaf?"
Olaf reikte hem den brief over. „Lees." zei hij
treurig.
De goochelaar las hem met aandacht en keek ten
slotte op.
„Tjonge, Olaf." zei hij meewarig, „dat noem ik
pech hebben!"
„Dat dacht ik ook!" snikte de erfgenaam. „Nou
kan ik mijn boerderij wel uit m'n hoofd zetten. Daar
heb je nou op gebouwd! Een olifant! Denk toch eens
aan, Peter! Zoo'n beroerde olifant!"
„Misschien kun je 'm verkoopen."
„Wat is de waarde van een olifant, Peter?"
,,'n Drieduizend kronen, denk ik. Verkoop 'm aan
een circus of aan een dierentuinIk las onlangs in
de krant, dat ze voor den dierentuin in Stockholm
een kist vol slangen hebben gekocht. Misschien
nemen ze er nog wel een olifant bij!"
,,'t Is te probeeren." zei Olaf met een twijfelachtig
gezicht.
Het kostte Olaf Tomasson drie dagen, om tot de
overtuiging te komen dat de markt voor olifanten
was gesloten. Intusschen had de expediteur hem al
tweemaal vergeefs aangemaand zijn eigendom te
komen ophalen. Hij was nu bezig te trachten per
brief in contact te komen met een man in Malmö,
die een circus bij elkaar scharrelde voor een zomer -
tournée. De brief, waarin hij een olifant aanbood
voor tweeduizend kronen, bleef onafgemaakt. Olaf
werd in zijn werkzaamheden onderbroken door een
ongewoon lawaai op straat. Hij keek uit liet raam
en aanschouwde een tooneel, dat hem over alle leden
deed beven. Daar stond, omringd dopr honderden
kinderen, een groote. leikleurige olifant, die in een
omvergeworpen vuilnisbak zocht.
„Meneer Tomasson?" riep een stem buiten zijn
deur.
.djjjja!"
„T wordt verzocht direct beneden te komen!"
Olaf was in zijn hemdsmouwen. Hij ging de trap
af op de wijze van iemand,
die op weg is naar zijn
graf.
Een reusachtige voer
man stond in het portaal.
„Wilt u hier maar tee
kenen? En vlug een
beetje!"
„Maar ik wil dat beest
niet," zei Olaf angstig.
De man keek hem
nijdig aan. „I" wilt dat
beest niet! Laat me je
dan één ding zeggen,
vader. Ik heb er niet
meer behoefte aan dan jij
Ik heb er genoeg van!
Hier, teek en op!"
Olaf bemerkte, dat alle
bewoners van de buurt uit liet raam hingen.
„Nee!" hield hij koppig vol. „Ik accepteer '111
niet. Neem maar mee terug!"
„Wat?" brulde de voerman. „Zul je nou gauw
tee.kenen of niet Ik heb opdracht den olifant aan jou
af te leveren. Mijn baas wil 'm niet houden. Hij
heeft nota bene al twee wanden van het pakhuis in
getrapt. Kom," dreigde hij, „teeken!"
Olaf was geslagen. Met onvaste hand zette hij de
handteekening. die zijn noodlot bezegelde.
De olifant liet den verlichten voerman in vrede
vertrekken en keerde speelsch zijn enorme slurf in
Olaf's richting, tot verrukking van tweehonderd
kinderen. Olaf keerde zich om. met de bedoeling
naar zijn kamer te vliegen, de deur te sluiten en zich
daar te barricadeeren.
„Hé daar!" schreeuwde een politieagent. „Is
dat beest van jou?"
„Ja. Nee. Ja, maar ik moet 'm niet."
„Parkeer 'm dan ergens anders, wil je? Schiet op!
Laat me liet je geen tweemaal moeten zeggen!"
Olaf kon wel huilen. „Maar. maar wat moet
ik er mee beginnen?"
„Dat is jouw zaak. hier kun je 'm niet laten. Vlug
wat of je krijgt een bekeuring wegens belemmering
van het verkeer!"
„Luister toch 'ns, agent
„Heb je gehoord, wat ik zei Denk je dat het hier
een circus is?"
Gevolgd door de
menigte, leidde Olaf
den olifant aan het
touw om zijn nek door
de straat. Was het
omgekeerd geweest en
had men hem aan een
touw om zijn eigen
hals naar het schavot
gesleept, dan had hij
er niet ellendiger kun-
nen uitzien.
Op den hoek van de
straat moest Olaf voor
een bus uitwijken. Er
volgde een schreeuw,
een wild gedrang van
menschen. om uit den
weg te geraken, een
zware klap en het touw
in zijn hand werd met
zoo'n geweld wegge
trokken, dat hij bijna
een volledigen salto-
mortale maakte. Een
paar zware planken
vlogen de lucht in en
toen Olaf weer tot
besef kwam en rond
keek, was de olifant
verdwenenhij was in
een kuil gevallen, die
juist door werklieden
was gegraven, om een
nieuwe buis te leggen.
In minder dan vijf
minuten hadden zich
duizenden menschen in de straat verzameld en een
ijlboodscliap was uitgezonden voor politie- en brand-
weerassistentie. De olifant, die kalm onder in het gat
stond, scheen de eenige, die tevreden was met zijn lot.
„Waar is die kerel, van wien dat ding is?" werd
er geroepen.
De zaak werd nog verergerd, doordat de olifant in
zijn val een waterleidingbuis had vernield en een
tranendie den ongelukkigeerfgenaam
wangen rolden, benpatten den brief.
stroom water in den kuil spoelde. Daar het een warme
dag was, begon het dier met zijn dorst te lesschen en
spoot vervolgens slurvenvol modder over zijn rug,
waardoor hij de omstanders in wijden omtrek be
vuilde.
Niemand scheen raad te weten, allerminst de
politieagent, die er aan te pas kwam. „Hebt u een
vergunning voor dat dier?" vroeg hij.
„Nee, het spijt me," antwoordde Olaf.
„Voor wilde dieren behoort u een vergunning te
hebben."
„Hij is niet wild! Het is een tamme!"
Enfin, twee uur later, nadat een houten platform
was geconstrueerd en er een dommekracht aan te pas
was gekomen, klom de olifant er uit. Fotoverslag-
gevers en filmoperateurs gebruikten meters celluloid,
om de bevrijding te vereeuwigen.
„Neem me niet kwalijk," vroeg een belangstellend
toeschouwer, „maar waar gaat u met dat beest
heen?"
„Ik weet het niet." kreunde Olaf.
De gedistingeerde, militair-uitziende vreemdeling
grinnikte. „Een oude vriend van me in Brunnsvik
zou verrukt zijn met een olifant."
„Bedoelt u. dat hij 'm zou willen koopen?"
„Vast en zeker! Breng 'm uit mijn naam" hij
gaf Olaf zijn kaartje, waarop stond: Kolonel Johann
Lund „dan zult n er geen spijt van hebben."
„Brunnsvik? Dat is een heel eind, hè?"
„Als u opschiet, kunt u er nog voor middernacht
zijn."
„Waarom ga je er niet op rijden, meester," stelde
een straatjongen voor.
„Hoe heet die mijnheer in Brunnsvik?" vroeg
Olaf, zonder op de laatste opmerking te letten.
„Nygaard. Kolonel Nygaard. We dienden in het
zelfde regiment. Maar vergeet vooral niet te zeggen,
dat ik u stuur!"
Olaf vertrok, met den olifant achter hem aan. Het
was een verschrikkelijke reis! Op zijn tocht door
Götehorg alleen verloor hij ruim acht pond aan
gewicht. Zijn voeten zaten vol blaren. Hij was ten
slotte van top tot teen met een dikke laag stof
bedekt.
Na vijftien kilometer hield hij in een marktstadje
voor een koffiestalletje stil. Tegen dien tijd was er uit
de gemeenschappelijke ellende een stille sympathie
tusschen man en oli
fant geboren, die den
aankoop van zes worst
jes voor het gevaarte
tot gevolg had. Olaf
was met zijn geheele
wereldsche bezit op
stap gegaan. Dit be
stond uit wat los geld
en een biljet van twin
tig kronen.
Een politieagent
kwam woedend op
hem af.
„Zeg 'ns!" riep hij,
„waar is je vergun
ning?"
„Heb ik niet."
„Goed. Geef me dan
maar je naam en
adres."
Olaf voldeed aan
zijn verlangen.
„En nou ingerukt!
En gauw wat, anders
schrijf ik jullie allebei
op."
In 't volgend dorpje
was Olaf zoo hongerig,
dat. hij besloot zijn
twintigkronenbiljet
aan te breken. De
buitenuitstalling van
een fruitwinkel zag er
zoo verleidelijk uit, dat
hij besloot wat sinaas
appelen en peren te
koopen, benevens een
paar bananen voor zijn vriend. Nu is gemakkelijk
te begrijpen, dat twee bananen voor een meer dan
volwassen olifant geen maal vormen. Toen de han
delaar dan ook binnen ging. zien of hij het bank
biljet kon wisselen, verdwenen niet minder dan een
dozijn peren, een paar kooien, een groote meloen.
Vervolg op blz. 11