BLOEMEN HEBBEN HUN NUT Een vertelling door W. Versluys 9 Tijd speelt bij een tuinman geen rol. De natuur is langzaam in haar metho des en wil niet graag ge haast worden. En door de nauwe relatie, waarin hij met haar staat, wordt een tuinman gauw bedachtzaam in zijn le vensgewoonten. Maar van het feit, dat een tuinman langzaam werkt, mag men niet afleiden, dat hij traag van begrip is. De oude Andries Bork, de tuinman van Lisser van den Bergli, richtte zich langzaam op. Hij ademde zwaar van in spanning. Aan zijn voeten be vond zich het lijk van den man, die zijn werkgever geweest was. Het lichaam lag met armen en beenen uitgestrekt op het gras, een paar passen van het grintpad. Een paar struiken beschuttende plek voor al te nieuwsgierige blikken. Bork keek aandachtig naar de vreeselijk toege takelde keel. Lisser van den Bergh was een kleine man geweest. Het kon niet erg moeilijk geweest zijn, het leven uit dat nietige lichaam te persen. Hij had zich niet eens lang kunnen verdedigen. Bork hield zijn zwaren adem in om te luisteren. Zijn blauwgrijze oogen keken voorzichtig en steelsch om zich heen. Maar hij was alleen in den tuin. De jongen, die hem altijd hielp bij zijn werk, was veilig in het dorp. Bork boog zijn vergrijsd hoofd nogmaals over het lichaam. In het knoopsgat van het colbert van den doode bevond zich een bloem. Het was een begonia. Niet zoo verwonderlijk, want oyeral in het rond prijkten verschillende begoniabedden en in de kassen stonden nog andere, zeldzamer varië teiten in potten. Zelfs een vreemde zou meteen gezien hebben, dat begonia's een speciale liefhebberij van den doode waren. Maar deze begonia had iets bij zonders. Het was een variëteit, die in geen enkelen kweekerscatalogus voorkwam. Ook vond men haar niet in één van de vele bedden van den tuin. Het was een prachtige bloem, die er oppervlakkig bekeken uitzag als een anjelier met franjeachtige bloembla deren en met een kleur als van goud. Als zij één fout had, dan was het deze: dat de blaadjes een rooden rand vertoonden, die zich scherp afteekende tegen de schitterende metaalkleur van de rest. Bork haalde de bloem zorgvuldig uit het knoops gat van den doode. Hij wenschte niet, dat men deze op het lichaam vond. Hij stond op het punt zicli op te richten, toen hij iets groens gewaar werd, dat de doode in zijn hand klemde. Het was een blad, een begoniablad. Hij lichtte den revers van den doode op, maar hieronder bevonden zich verder geen losse bladeren. Ten slotte verwijderde Bork zich en liet het lichaam in de leelijke houding, waarin de dood het zoo vroeg in den morgen had verrast. Hij bracht zijn buit naar een kleine kas, die apart stond van de andere. Een kas waarvan alleen Lisser van den Bergh en hij de sleutels bezaten. De kas, waar vroeger in den ochtend Bork naar toe was gegaan na zijn laatsten twist met Lisser van den Bergh, en waar hij iets ontdekt had, dat hem aanleiding gegeven had kwaad naar zijn werkgever te loopen. Zij hadden vaak ruzie gehad, hetgeen onvermijde lijk is bij mannen, waarvan één, de werkgever, zijn bloemen slechts beschouwde als dingen, waarmee hij kon pronken om zijn rijkdom te demonstreeren tegen over zijn vrienden en zakelijke relaties, terwijl de ander, de tuinman, ze liefhad als levende wezens, die gevoel hadden. Maar nooit was een twist zoo hevig geweest als die van dezen morgen. Andries Bork had nauwelijks de taak beëindigd, die hij zichzelf had opgelegd, een taak, die, daar het een bloem betrof, belangrijker voor hem was dan het feit, dat daar buiten een man dood in het gras lag, die uiteraard weinig zorg meer noodig had toen hij door het raam een jongen man het pad zag afloopen, dat hijzelf net verlaten had. Arnold Verstrijp was vroeg. Vera was nog niet in den tuin. Bork schrok even. Hij had Ar nold heelemaal vergeten. Als de jonge man nog een paar mi nuten vroeger geweest was Bork beefde bij de gedachte aan het gevaar, waaraan hij zich had blootgesteld. Arnold Ver strijp kwam hier iederen ochtend om Vera Henning te ontmoeten, de pupil van Lisser van den Bergh. Zij hielden van elkaar. Arnold ging niet naar het huis, want Lisser was niet op hem gesteld. Hij wilde Vera voor zichzelf houden. Zij was jong en slank en levendig allemaal eigenschappen, die Lisser van den Bergh niet bezat. Maar in dat alles zag hij geen bezwaar om met zijn pupil te trouwen. En er was nog een andere reden. Weldra zou hij ver antwoording af moeten leggen over het beheer van haar vermogen. Plotseling was Andries Bork blij, dat Lisser van den Bergh daar buiten dood lag. Nu hij dood was, kon niemand het jonge paar verhinderen om te trouwen. Bork hield van Vera, voor zoover zijn liefde voor zijn bloemen hem gelegenheid gaf nog van iemand te houden. Hij kende haar van het oogenblik af, dat ze een verlegen schoolmeisje was en ze haar handje in z'n vereelten knuist legde om meegenomen te worden naar zijn kassen, waar ze vol bewondering voor zijn bloemen stond, terwijl hij zelf met zijn werk bezig was. En wat Arnold Verstrijp betrof, Bork mocht hem graag lijden. Een beetje te veel wilde haren, maar die zou hij wel gauw kwijtraken. Hij was het heelemaal niet eens met Klesser, den gemeenteveldwachter, dat de tegenwoordige jongelui te vrijpostig optraden. Hij stond trouwens met den gemeenteveldwachter op ietwat gespannen voet: deze laatste was een ijverig kweeker van kool en aardappelen en wortelen en boontjes, en kon niet begrijpen, dat Bork zooveel tijd aan zulke „nuttelooze" dingen als bloemen be steedde. Bork zag Arnold het pad afloopen. Als hij zoo doorging, moest hij het lijk vinden. Nu goed dan. Het kon Bork niet schelen, wan neer het lichaam gevonden werd. Hij was er op voor bereid. Arnold mocht het vinden en alarm maken. Maar Lisser bleef dood en het zou niet veel helpen als de dokter kwam en veld wachter Klesser met zijn hoofd vol kool en aard appelen. Nu rende Arnold het pad weer terug. De jonge man had het lichaam dus gevon den. Bork had zijn taak geëindigd en kwam nu de kas uit, deze zorgvuldig achter zich sluitend. Hij liep den jongen man langzaam achterna. Hij hoorde de stem van Vera. Zij was uit het huis gekomen om Arnold te ontmoeten. Toen hij hen beiden bereikte, hoorde Bork Arnold aan het meisje vertellen, dat Lisser van den Bergh vermoord was. Zij had niet van haar voogd gehouden, maar zij schrok van de wijze, waarop hij zijn einde had gevonden. En toen kreeg Arnold den tuinman in het oog. „O, Bork," begon hij. „Ik weet het," viel Bork hem in de rede. „Ik heb verstaan wat u zei." Bork bood aan den veldwachter te gaan zoeken, terwijl Arnold om een dokter telefoneerde. Bork schepte er een zeker behagen in, toen hij den veld wachter in zijn tuin bezig vond met. zijn aardappelen, om droogweg te zeggen„Je moet op het huis komen, de oude heer is vermoord," en daarna te zien, hoe de oogen van Klesser bijna uitpuilden van ontsteltenis. Het voorloopig onderzoek werd verricht door den veldwachter, in afwachting van de komst van de justitie uit een naburige plaats. Andries Bork glim lachte ironisch, toen Klesser de punt van zijn potlood vochtig maakte en uitvoerig in zijn aanteekenboek opschreef, lioe Arnold Verstrijp volgens diens ver klaring het lijk gevonden had. Hij hoefde niet bang te zijn, dat ze op die manier den dader zouden ont dekken. Arnold werd ongeduldig onder het zwaar wichtig verhoor van den veldwachter. Hij verlangde er naar, meteen de omgeving af te zoeken. De moor denaar kon nog niet ver af zijn. Misschien was het een zwerver geweest, die den doode had willen berooven. Maar de veldwachter gebood hem nadrukkelijk, te blijven waar hij was. Bork merkte op, dat Vera bij de woorden van Klesser even naar adem snakte en haar hand op haar mond legde, alsof ze zichzelf wilde beletten te gaan schreeuwen. Bork zag nu in, dat hij een fout gemaakt had door Arnold het lijk te laten vinden. Arnold had meer dan ie.der ander redenen om te wenschen, dat Lisser van den Bergh dood zou gaan. En dit denkbeeld was zelfs al in het trage brein van den veldwachter opgekomen. Bij de aankomst van den rechercheur, die hen geen van allen kende, bleek het weldra, dat alle mannen, die in de buurt van den doode vertoefd hadden, onder verdenking stonden. Een vrouw kon het niet gedaan hebben, daar Lisser's wonden onmogelijk door een vrouw toegebracht konden zijn. De heele omgeving werd afgezocht om een zwerver te vinden, die den moord begaan kon hebhen. Maar het leek niet waar schijnlijk, dat de moord gepleegd was met de bedoe ling het lijk te berooven, want bij nader onderzoek werd er niets vermist. Een voor een werden de mannen verhoord, te be ginnen met Arnold. En ten slotte stond Bork voor den strengen ambtenaar om verantwoording af te leggen van zijn daden op dezen morgen. „Hebt u uw werkgever vanochtend gezien?" „Ja," antwoordde Bork. „Ik was in die kas daar bezig en toen kwam hij me vertellen, welke bloemen er voor het huis noodig waren." „En wanneer ging hij weg?" „Hij bleef maar een paar minuten en liep toen het pad af, waar hij later gevonden werd." „En wat deed u in dien tusschentijd?" „Ik bleef in de kas tot ik mijnheer Verstrijp hetzelfde pad af zag loopen. Even daarna zag ik hem weer voorbij rennen. Hij riep, dat mijnheer Lisser vermoord was." „Hoe lang was hij uit uw gezicht?" „Hoogstens twee of drie minuten. Vast niet langer." Andries Bork's gezicht bleef onbewogen. Tot nu toe had hij geen leugen gezegd. Maar hij had niet de gelieele waarheid verteld. Hij had den recher cheur niet gezegd wat hij in de kas ontdekt had, en ook niet dat deze ontdek king oorzaak was geweest, dat hij zijn werkgever kwaad achterna geloopen was. Maar blijkbaar was de rechercheur tevreden met zijn verklaring en Bork mocht gaan. Tot zoover ging alles goed. Zij hadden hem ner gens van kunnen beschul digen. En dat zouden ze waarscliijnlijk ook niet doen. Om te beginnen zou den zij nooit een reden vinden, waarom hij Lisser van den Bergh had wil len vermoorden. Het deed hem plezier, dat hijzelf niet verdacht werd, maar het beviel hem niet, dat Arnold Verstrijp nu onder verdenking moest staan. De oude tuinman had ter wille van Vera heel wat willen riskeeren. Maar nu was het te laat. MET ZES ILLUSTRATIES VAN TOON RAMMELT In het knoopsgat van den doode be vond. zieh een bloem. „Je moet op het huis komen, de outie heer is vermoord."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1941 | | pagina 9