-ia-
ingezonden stuk dat met de schone aanhef
begint als "Mijnheer den Redacteur" pleit een
Vlissinger van geboorte (zoals ook het stuk
was ondertekend) vurig voor een geschikte
ruimte voor de Vlissingse oudheidkundige ver
zameling. Want dat deze er was, was iets dat
fieel zeker voor deze schrijver was. Deze inge
zonden brief vond veel bijval en op 12 januari
I89O stond in dezelfde krant dat een viertal
beren een kommissie hadden gevormd met het
doel een Vlissingse Oudheidskamer in het leven
te roepen. Zij riepen de bevolking op om
eventuele kostbaarheden betrekking hebbende
dj» Vlissingen aan de Oudheidskamer te geven.
Ou 28 maart 1890 kwam in de raad een brief
met het verzoek voor ruimte voor de verzamelde
Voorwerpen. Er werd gedacht aan ruimte in het
stadhuis en wel in de Vaandelkamer. Er werd
door de raad gunstig beslist, mits al de ver
zamelde voorwerpen eigendom bleven van de
gemeente. Zelfs de kamer naast de Vaandelkamer
werd ter beschikking gesteld voor de oudheids
kamer (in oprichting). Er moesten enige veran
deringen en verbouwingen gedaan worden, daar
van bedroegen de kosten f 12k,De kommissie
van financiën achtte zo een uitgaaf niet ge
wettigd en zij wenste dat dit niet betaald
zou worden. Doch het voorstel van de burgemees
ter om de Vaandelkamer ter beschikking te
stellen werd met 9 tegen 5 stemmen aangenomen.
Op 2? augustus I89O werd de Oudheidskamer in
gebruik genomen op het stadhuis door burgemees
ter Tutein Nolthenius.
Als een van de grote voorvechters voor het
oprichten van dit museum was de heer Willem
van Os, een van de 4 oprichters van de oud-