-5-
HQNPERPJARIG BESTAAN VAN DC FONTEIN TER NAGEDACHTENIS
AAN DE SCHRIJFSTERS WOLFF EN DEKEN
Op 24 juli 1738 zag Elisabeth Bekker als dochter en
kleindochter van gegoede kooplieden in Vlissingèn
het levenslicht.
Dit frêle persoontje zou een frisse wind door onze
stoffige 18e eeuwse literatuur doen waaien.
Ze was niet bepaald een schoonheid (zelf schreef
ze; "Ik beh nooit .geweest wat men een schoone vrouw
noemt") en ze was klein van stuk ("ik heb juist
lichaam genoeg om niet geheel onzichtbaar te zijn")
maar daarentegen moet ze een onweerstaanbare charme
bezeten hebben.
Deze veroverende charme die haar in staat stelde
gemakkelijk contacten te leggen, bracht haar op 17
jarige leeftijd in een kort amoureus avantuur met
c!e vaandrig Matthijs Carqon.
Dit avontuur bemoeilijkte haar positie zowel in het
fijn-calvini stisch Vlissingèn als in haar eigen fami
lie.
Door deze omstandigheden besluit ze in 1759 een,
"philosophisch" huwelijk aan te gaan met de 30 jaar
oudere en kort tevoren weduwnaar gewerden dominee
Wolff, met wie zij tot. in 1777 de Pastorie in de
kerkbuurt van Midden-Beemster bewoont.
Gedurende deze tijd verschijnen verscheidene werken
van haar hand.
De pastorie in Midden-Beemster bestas t nog steeds en
is geheel gerestaureerd. Sinds 1950 is hierin het
"Museum Huize Betje Wolff" gevestigd.
Na de dood van haar man in 1777 vestigt Betje zich
met haar vriendin Aagje Deken (die opgegroeid was
in het Amsterdamse weeshuis de Oranjeappel) in
de Rijp, vanwaar zij in 1787 naar Beverwijk verhuizen.