VLISSINGEN EN DE WEST MUSEUMNIEUWS 22 ZOMEREXPOSITIE STEDELIJK MUSEUM: W.I.M. WEBER Een expositie over de relatie tussen Zeeland, en Vlissingen in het bijzonder, en het Atlantisch gebied in de zeventiende en achttiende eeuw. De laatse jaren wordt vrij veel aandacht besteed aan de V.O.C. en de handel met de Aziatische gebieden in de 17e en 1 8e eeuw. Daarnaast is er in die periode ook een uitgebreide handel geweest over de Atlantische Oceaan, met Zuid-Amerika en het Caribisch gebied. Om de reizen naar Amerika mogelijk te maken werd naast de Verenigde Oostindische Compagnie de West Indische Compagnie (W.I.C.) opgericht. De V.O.C. hield zich voornamelijk bezig met handel. Er werden hooguit plaatsen gesticht, z.g. factorijen, van waaruit men handel dreef. De W.I.C. was echter ook opgericht om zelf produkten te gaan ver bouwen op plantages. Het stichten en exploiteren van plantages was met name een Zeeuwse aangelegen heid. Zeeuwse kooplieden hadden zelfs in het gebied, wat nu Brazilië heet, Portugese plantages overvallen. Daar werd onder an dere suikerriet gekweekt, wat op zich vrij uniek was in die tijd. Het waren de Zeeuwen, die deze techniek meenamen en introduceerden in het Caribisch gebied. Langs de rivieren Suriname, Essequibo en Demarary ontstonden nieuwe plantages, waar zich Nederlanders vestigden. Op die manier werd het gebied gekoloni seerd. De verwerking en verhandeling van de produkten uit de plantages gebeurde echter voornamelijk in Amsterdam. Om die plantages draaiende te houden was veel arbeid nodig. Voor het tropische klimaat waren de Europeanen niet echt ge schikt en in Amerika zelf waren relatief weinig arbeidskrachten. Men moest dus op zoek naar een alternatief, wat gevon den werd in Afrika. De V.O.C. had aan de Westafrikaanse kust verschillende forten op o.a. de Portugezen veroverd. Hieronder het bekende fort Elmina. Vanuit deze forten werden gevangen genomen Afrikaners als slaven naar Amerika ver scheept, en met name met Zeeuwse sche pen. Naast deze slavenhandel hield de Zeeuwse kamer van de W.I.C. zich ook met een andere lucratieve zaak bezig: de kaapvaart. Een kaper had officiële toe stemming om een schip of vestiging van een lana, waarmee de Nederlanden in oorlog waren, aan te vallen. Een deel van de buit mocht de kaper zelf behouden. Het waren voornamelijk Vlissingse en Middelburgse reders, die zich bezig hiel den met de kaapvaart en de slavenhandel. Toen aan het eind van de 1 8e eeuw de W.I.C. ophield te bestaan, verdween ook deze bron van inkomsten voor Zeeland. De verwerking van de overzeese produk ten uit de plantages bleef echter geconcen treerd in Amsterdam, ook na het verdwij nen van de W.I.C. Het gevolg was dat de economie in Zeeland instortte, terwijl die in Amsterdam nog op een redelijk peil bleef. Deze en andere aspekten komen aan de orde in de expositie over "Vlissingen en de West". De expositie loopt van 7 juli t/m 20 augustus 1989.

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 1989 | | pagina 21