DE KONINKLIJKE MAATSCHAPPIJ
"DE SCHELDE" TE VLISSINGEN
Verschijnt eiken Zaterdag. H. D. TJEENK WILLINK. HAARLEM. Per kwartaal fr. p. p. 1.62L
door F. NAGTGLAS
Naar zee, naar zee het oog gekeerd,
Al wat er groots was in 't verleden,
Al wat gij groots hoopt van het heden,
Zij daar geleerd, geeerd, verweerd.
Weer blink dat blad van uw historie
Van vrijheid, geestkracht, welvaart glorie.
J.P. HEIJE.
De groote werken te Vlissingen, op den
laatsten dag des jaars 1865 door de Eerste
Kamer der Staten-Generaal goedgekeurd,
waren in September 1873 genoegzaam vol
tooid. Meer dan tien millioen gulden had de
Staat uitgegeven om van de best gelegene
onzer zeehavens, tevens het naaste aan
vangspunt voor het spoorwegnet van
Midden-Europa met "de landen over zee",
behoorlijk partij te trekken.
De omstreken der oude vesting, eens de
vermaarde "frontiere ter zee", en door
Napoleon, als de sleutel der Schelde, met
geduchte versterkingen voorzien, waren
onherkenbaar veranderd. Hooge bastions
van veelhoekige gekazematteerde forten,
zestig jaren vroeger meest door spaansche
krijgsgevangenen aangelegd, waren met den
beganen grond gelijk gemaakt, stevig ge
metselde bekleeaingsmuren gesloopt, die
pe grachten gedempt, een uitgestrekt met
boomgewas begroeid glacis afgegraven, en
in het algemeen millioenen kubieke meters
grond verplaatst. Daarvoor had men nu
verkregen eene buitenhaven van meer dan
dertien H.A. groot en bijna 7 M. diep, bij
volvloed tot ruim 10 klimmende, welke ha
ven door eene dubbele schutsluis verbon
den is met twee binnenhavens, die ge
meenschap hebben met het door eene
keersluis afgesloten kanaal door Walcheren,
en waaruit een zijkanaal naar het voormalige
marinedok leidt. De uitgegraven grond was
gebezigd tot ophooging der nabij gelegen
terreinen, waarop schoone welingericnte
gebouwen verrezen, om reizigers te ont
vangen, en tevens inrichtingen tot opslag,
berging en behandeling van allerlei soort
van goederen: loodsen, afdaken, sporen en
kranen, van welke laatste er een niet min
der dan vijftigduizend kilogr. verzetten kan.
Toen deze kanaal- en spoorwegwerken op
den 8sten September 1873 in tegenwoor
digheid van den koning, van prins Hendrik,
van "een vracht" van autoriteiten en van tal-
looze toeschouwers geopend werden,
sprak Willem III met diep gevoelde woor
den zijn beste wenschen uit voor den bloei
van Zeeland in het algemeen, en van
Vlissingen in het bijzonder. Niet minder
hartelijk was de toespraak van den "goeden
prins" Hendrik, die betuigde, er een eer in