5
steld waren door de vroedschap. Dit bestond
uit baljuw, burgemeesters en schepenen en
Raden.
Op 16 februari 1795 werd, na de toen zoge
naamde bevrijding door de Fransen en net
dansen om de vrijheidsboom, door het vrije
volk van Vlissingen een voorlopig bestuursregle
ment opgesteld. Er kwam een maire in plaats
van twee burgemeesters. Deze maire was door
het volk aangesteld. Tijdens een speciale volks
vergadering werd dit voorlopig reglement op
10 april 1796 al weer herzien. De maire ver
dween en er kwam een dertienkoppige verte
genwoordiging. Deze werd uit de burgerij
aoor de stemgerechtigde burgers gekozen. Het
voorzitterschap van dit college wisselde maan
delijks tussen de leden onderling. Reeds op 31
december 1802 kwam er een nieuw reglement
waarin ondermeer werd bepaald dat er een
president benoemd zou worden voor het stads
bestuur. Dit gebeurde door het Departementaal
Bestuur van Zeeland.
Deze elkaar snel opvolgende veranderingen
hadden alles te maken met de weinig stabiele
staatkundige verhoudingen. Het was niet ty
pisch iets voor Vlissingen alleen. Vanaf 7 febru
ari 1808 kreeg Vlissingen, als uitvloeisel van
het Tractaat van Fontainebleau van 1 1 novem
ber 1 807 inmiddels onderdeel van het Franse
keizerrijk geworden, een bestuur geheel op
Franse leest geschoeid: een maire en twee ad
juncten. Dit duurde tot 7 mei 1814 toen
Vlissingen weer onder Nederlands bestuur
kwam. Voorlopig werd er weer één burge
meester benoemd. Dit gebeurde door de com
missarissen-generaal van de Souvereine vorst
(de latere koning Willem I) in afwachting van
nieuwe reglementen.
Deze nieuwe reglementen werden op 1 januari
1816 van kracht. Op grond daarvan kwamen
er weer twee burgemeesters. Ze werden door
de Koning benoemd uit de leden van de raad
en op een voordracht van drie door de raad
opgemaakt. Jaarlijks trad één van hen af (op 2
januari) maar was terstond weer herkiesbaar.
Vanaf 10 maart 1824 veranderde dit weer.
Want in de Grondwet van 1814 was bepaald
dat na tien jaar de stedelijke reglementen op
grond waarvan de besturen benoemd waren,
zouden worden herzien. Aldus geschiedde. Er
kwam weer één burgemeester, door de koning
benoemd. De benoeming gebeurde voor zes
jaar. Echter men was terstond weer benoem
baar na afloop van die zes jaar. Vanaf 1 851
hebben we de burgemeester als funktionaris
zoals we die nu nog kennen, benoemd en ont
slagen door de Kroon.
TAKENPAKKET
Waaruit bestond het takenpakket van de heren
burgemeesters? Allereerst waren ze niet alleen
bij het bestuur van de stad, maar ook bij de
rechtspraak betrokken. Tot 1795 bestond er
namelijk geen scheiding van machten zoals wij
die nu kennen: wetgevende, rechterlijke en uit
voerende macht. Wat betreft het bestuur waren
ze speciaal belast met financiële perikelen. Ze
bezaten niet alleen beheers-, doch ook beschik
kingsbevoegdheid. Tevens waren ze belast met
de zorg voor de stedelijke werken. In het bij
zonder kregen ze daartoe de beschikking over
de inkomsten uit de haringtol. Dat was een be
lasting die men sinds 20 april 1444 mocht hef
fen tot onderhoud der havens, bruggen, kaai
en, houten hoofden enz. Deze hiela in: heffen
van belasting op de haring die tussen
Westkapelle en Welsingehaven (bij
Rammekens) alleen in Vlissingen aangevoerd
en verkocht mocht worden. De tweede burge
meester was voorzitter van de Kamer van
Assurantie en Zeerecht.
Beide burgemeesters hadden bemoeienis met
de Weeskamer. In elk geval tot 1763. Dat
hield in: afdoening c.q. berechting van alle za
ken betreffende wezen zowel wat personen als
goederen betreft. Dat die taak zeer ver ging
blijkt uit het feit dat volgens de gewoonte van
die tijd onder wezen ook werden begrepen
"onnozele en miserabele personen". Het begrip
wees werd dus zéér ruim opgevat. Op grond
van het bovenstaande zou men geneiga zijn
om te denken dat er, gezien het takenpakket
toen in Vlissingen biologische wonderen rond
liepen, ofwel schapen met vijf poten.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de maat-