EEN MYTHE DOORBROKEN
14
CULTURELE ACHTERGRONDEN BIJ DE OPRICHTING VAN DE
OUDHEIDKAMER EN HET STEDELIJK MUSEUM;
W.I.M. WEBER, conservator
Stedelijk Museum Vlissingen
Als men het verleden van het museum
wil bestuderen, heeft men vaak de nei
ging om de bestaande literatuur op te
zoeken, die in 1903 en 1940 over dit
onderwerp is verschenen. Men gaat er
daarbij vrij snel vanuit, dat de informa
tie ook inderdaad voor een groot deel
klopt. Als we kijken naar het ontstaan
van het Stedelijk Museum komt altijd
weer de verkoop in I88l van een
aantal zilveren voorwerpen ter sprake,
als aanleiding tot de stichting van een
oudheidkamer.
De beroemde zilveren fles, symbool van de stad
Vlissingen. 17e eeuw, gedreven zilver, collectie
Stedelijk Museum Vlissingen.
Nu het museum 100 jaar bestaat heb ik de tijd
genomen om de archieven zelf, dat wil zeg
gen correspondentie en krantenartikelen uit de
tijd van de oprichting, te onderzoeken. Immers
de publicaties uit 1903 en 1940 zijn interpre
taties van respectievelijk Dommisse en Grol.
Hierbij valt op dat Grol eigenlijk niet meer ge
daan heeft dan het deels overschrijven van de
publicaties van Dommisse en daarbij enkele
aanvullingen heeft gegeven.
Als men er de archiefstukken en kranteberichten
op naleest, klopt uiteraard de verkoop van
deze zilvercollectie. De vraag kan echter ge
steld worden of er een directe relatie bestaat
tussen deze verkoop en de oprichting van een
oudheidkamer. Voor ik hier een antwoord op
kan geven, wil ik eerst een situatieschets geven
van de cultuur-historische contekst waarin dit
plaatsvond.
VLISSINGEN IN DE JAREN '80 EN '90 VAN
DE VORIGE EEUW
Het was een tijd waarin het economisch slecht
ging met Vlissingen. In 1 869 was de marine
vertrokken. Die marine was in 1814 vanuit
Antwerpen naar Vlissingen verhuisd en had de
oostelijke havens en het Dok gebruikt als berg
plaats van marineschepen. Daarnaast was er
ook een werf voor nieuwbouw en onderhoud
van marineschepen. Kortom, de marinewerf
met toebehoren was de grootste werkgever
voor Vlissingen. Dat had tot gevolg dat de be
volking tussen 1 814 en 1 860 was toegeno
men van 5000 naar bijna 12.000 inwoners.
Rond 1 860 begon een discussie in het parle
ment over de kosten die gemoeid waren met
het instand houden van de marine. Dit resulteer
de in voorstellen om het aantal werven terug te
brengen. In 1869 viel de klap: de werf in
Vlissingen werd gesloten. Ook het garnizoen
verdween uit Vlissingen en werd overgeplaatst