16
Henri Paul Jules Tutein Nolthenius, geb. 9 maart
1 861 te Deventer. Burgemeester van Vlissingen van
28 september 1 888 tot 4 augustus 1897.
regeerde hij als een klein verlicht despoot over
het Nederlands cultureel erfgoed.
Het was deze man die achter de bouw van het
Rijksmuseum te Amsterdam heeft gezeten. Het
was de man die voorkwam dat het Muiderslot,
maar ook de Gevangentoren te Vlissingen,
werden afgebroken. Hij confronteerde veef ge
meentebesturen en ook de nationale regering
met hun verantwoordelijkheid voor hun cultuur
bezit.
Men kan stellen dat vanaf 1 875 en 1 880 een
mentaliteitsverandering optreedt ten opzichte
van cultuurbehoud. Men werd omzichtiger. Een
gevolg van deze opkomende interesse was
een expositie in 1880 in Den Haag van
Nederlands zilver. Op deze expositie bevond
zich een pronkstuk, een drinkschaal van een
onbekende Amsterdamse meester uit 1571.
Deze schaal, het oudst bekende stuk zilver van
een Amsterdams meester, kunt u thans vinden
als hèt pronkstuk in het Rijksmuseum. De organi
sator had deze zilveren schaal in de kluis van
een Zeeuwse gemeente gevonden, en toestem
ming gekregen de schaal voor de expositie te
gebruiken. Ook Victor de Stuers zal de schaal
ongetwijfeld hebben gezien.
Uit de stukken van het Rijksmuseum blijkt dat
via Binnenlandse Zaken deze Zeeuwse ge
meente - u begrijpt al dat het om Vlissingen
gaat - benaderd was met het verzoek deze
stukken zilver over te dragen aan het
Rijksmuseum. Immers ze lagen nu toch maar in
een kluis waar niemand ze kon zien. In het
Rijksmuseum zou deze zilverschat te pronk
staan voor iedereen.
De gemeente Vlissingen, die toch al niet rijk
was, besloot een deel van het zilver te verko
pen en een ander deel, het gildezilver, in bruik
leen af te staan. De motivatie was dus niet om
aan geld te komen, maar om het stadszilver op
een betere plaats onder te brengen. Dat men
daarvoor een in die tijd groot bedrag kon ont
vangen was, laten we zeggen:'mooi meegeno-
men'.
DE OPRICHTING VAN DE OUDHEIDKAMER
In 1 888 komt in Vlissingen een nieuwe burge
meester, de heer H.P.J. Tutein Nolthenius. Deze
was geïnteresseerd in cultuur en op een van
zijn tochten om kennis te maken met verschillen
de diensten en afdelingen van de gemeente
kwam hij enkele grafstenen en het stenen hoofd
van Justiiia, nog een overblijfsel van het stad
huis na de brand in 1809, tegen. Deze lagen
opgeslagen bij de toenmalige dienst gemeente
werken, in een deplorabele staat. De burge
meester was net nieuw aangekomen (uit
ZwoHej en wist niets af van de verkoop van het
stadszilver. Hij maakte zich zorgen om deze
oudheden en maakte een voorstel voor de ge
meenteraad om de voorwerpen in bewaring te
geven of over te dragen aan het Zeeuws
Genootschap. Dit genootschap in Middelburg
bewaarde voorwerpen die te maken hadden
met de geschiedenis van heel Zeeland en dit
zou een veel betere plaats zijn voor de oud
heidkundige voorwerpen uit Vlissingen.
Op één raadslid na was men het eens met de
burgemeester. Verkoop was niet nodig; de eco
nomische situatie in Vlissingen ging vooruit.