MIJN EERSTE BEZOEK AAN HET
VLISSINGSE MUSEUM
Drs. Helene W. van Woelderen-
Koppejan
Als je terugkijkt op je kinderjaren, dan
zijn er een paar piek-ervaringen, die
als een televisieprogramma voor eeu
wig in je geheugen gegrift staan en die
je in je herinnering weer kunt laten af
draaien als door iets van nu die knop
in je weer wordt omgedraaid. Dat iets
was in dit geval de toezending naar
Engeland, waar ik nu woon, van het
laatste kwartaalnummer met het artikel
van A. van Dijk over mijn vader, het
geen mijn hart verwarmde en mij deed
besluiten om na jaren weer vriendin
van het Museum te worden.
Overigens waren temidden van Van Dijk's
bronnen twee artikelen van mijn hand duidelijk
herkenbaar: in het Zeeuws Tijdschrift 'Vijftig
jaar geleden werd mijn vader burgemeester'
jokt. 1969) en 'Herinneringen aan het
Wooldhuis' (5-1988). Een paar aanvullingen
op dit overigens acurate artikel: mijn vader
werd reeds in juni 1940 in Hotel de Bilderberg
als OD commandant voor Zeeland aange
zocht, hetgeen hij toen direct accepteerde.
Verder stond hij in 1943 in het Oranjenotel op
de nominatie om gefusilleerd te worden, maar
dankzij de ondergrondse en met name de als
tuinman vermomde architect D. Roosenburg ver
dween mijn vaders dossier spoorloos. Dat en
de borgsom bevrijdde hem. Wat die visite
kaartjes anecdote betreft, mijn kant van de kin
derherinnering is dat mijn ouders vooral rond
nieuwjaar zondagmiddag gingen "visiterijden"
en daarna in triomf van de lijst schrapten ie
dereen op het eiland die 'niet thuis' was ge
weest.
Nu terug tot mijn museum-televisie-geheugen
nummer, dat ik zo weer kan afdraaien: Het is
een zondagochtend in Vlissingen, in september
1934. Ik ben sinds een maand zeven jaar en
zit pas in de tweede klas van de Neutrale
School Vereniging en kan grote letters lezen.
Met Bruintje Beer heb ik nog moeite. Schrijven
gaat rechtop tussen twee lijntjes. Kortom, ik
ben nog erg jong. Ik verbaas mij er nu over,
als ik de tegenwoordige jeugd van die leeftijd
meemaak hoe wijs ze zijn via televisie en ou
ders, die hen overal mee naar toe nemen. In
vergelijking daarmee werden de kinderen van
onze stana in de dertiger jaren verschrikkelijk
kinderachtig en klein gehouden. Als je ouders
naar iets interessants gingen, dan mocht je als
kind niet mee en moest je bij je Juffie of de
chauffeursvrouw 'Juffrouw Way' thuisblijven,
wat een haard werd voor kattekwaad.
Niemand haalde het in zijn hoofd om een ze
venjarige mee naar een museum te nemen. Dat
was voor grote mensen.
Misschien was mijn vader, als in zoveel voor
Vlissingen, ook hierin zijn tijd vooruit. Iedere
zondagochtend wanneer mijn moeder naar de
Jacobskerk ging, nam hij mij mee uit wandelen
en liet me iets van Vlissingen zien. Die bewuste
septembermorgen was hij 'gek genoeg' met mij
vanaf het Wooldhuis langs de boulevards tot
aan onder bij De Ruyter te lopen om zijn doch
ter in te wijden in de geheimen van 'zijn' muse
um. Het was ergens zijn museum. Hij was
voorzitter en met zijn kennis van geschiedenis
en liefde voor zijn geboortestad wijdde hij er
menig vrij ogenblik aan. Bovendien had hij
toen al zijn waardevolle verzameling van mun
ten en penningen aan dit museum geschonken.
Deze overleefde de oorlog en is nu nog in het
museum te zien.
Ik zei dat hij gek genoeg was geweest. Ja, die
woorden staan mee in mijn geheugen-scenario
gegrift, want dat was wat mijn moeder over
mijn hoofd mijn vader verweet toen we veel te
laat voor de zondagslunch thuiskwamen en ik