14 DE TOCHT VAN CRIJNSSEN Noordzeegebied grotendeels waren stopge zet, de Engelsen in hun koloniën afbreuk te doen en misschien rijke buit te behalen. De vraag kan gesteld worden of de expedities van Crijnssen en Evertsen nu wel echte kaper expedities waren of moeten we eerder denken aan een oorlogstaak? Het is aan de geachte lezer om hierop antwoord te geven. De op drachtgevers waren de Staten van Zeeland en zoals we hierboven reeds vermelden, was dit bestuurscollege zeer gelieerd met het admirali teitscollege van Zeeland. Deze tochten werden uitgevoerd in het beheersgebied van de Westindische Compagnie en ook de invloedrij ke bewindhebbers van de kamer Zeeland van deze compagnie hebben ongetwijfeld aange drongen bij de regenten - voor zover zij daar toe zelf niet behoorden - deze tochten te onder nemen. Enig Zeeuws machtsvertoon op de kust van Guyana waar zoveel Zeeuwse belangen waren, was best een goede zaak. Daarnaast stond er in de instructies dat ook het veroveren van buit en het thuisvaren van de gemaakte prijzen, grote waardering zou hebben van de Zeeuwse bestuurders, dus ook de bewindheb bers van de WIC in dit gewest. Niet genoeg kunnen we de Zeeuwse raads pensionaris De Huybert op de voorgrond plaat sen als het gaat over de organisatie van de hierna te bespreken Zeeuwse expedities. Zijn voorstel was zes schepen van Zeeland en nog eens zes uit Holland uit te rusten voor een ex peditie naar de west- en de oostkust van Noord-Amerika. Om kort te gaan, in december 1666 vertrokken vanuit het Veerse Gat een vijf tal schepen van geringe grootte. Doel was om via de Verdische eilanden en St. Helena naar Suriname, de Caraïbische eilanden en Virainië te zeilen. Commandeur was Abranam Crijnssen en naast de vaste bemanning van wel 700 koppen waren er nog 225 soldaten over de schepen verdeeld. Alvorens met Crijnssen de Surinamerivier op te varen, hier eerst iets over zijn instructies die hij uit Zeeland had meegekregen. Ook Crijnssen zal met verbazing de inhoud ervan hebben ge lezen. Deze waren zo veelomvattend dat hij ze voorlopig naast zich heeft neergelegd er vanuit gaande dat hij zou handelen naar de omstan digheden en dat het resultaat van belang was. Doel was de Surinamerivier op te varen en de Engelsen te verdrijven uit een fort dat Willoughby heette en gelegen was op één zeemijl afstand van de monding. Hij kwam al daar op 16 februari 1667 ten anker. "Geef de Engelsen geen gelegenheid om de verdedi ging voor te bereiden", zo had men hem in Zeeland verteld. Hij zond daarom een bericht aan de commandant van het fort. Crijnssen vroeg hierin om een onmiddellijke overgave en gaf de commandant niet meer dan één kwar tier om erover na te denken. De Engelsen heb ben eerst nog getracht zich tegen de zoveel haast hebbende Zeeuwen te verzetten, maar moesten weldra inzien dat hun niets anders te doen stond dan te capituleren. Zo is Paramaribo in 1667 door deze vastbera den opstelling van Crijnssen en zijn Zeeuws es kader in Nederlands bezit gekomen. Het fort werd nadien 'Fort Zeelandia" genoemd en deze naam wordt nog altijd gehandhaafd. Later is Crijnssen geprezen voor de wijze waarop hij op vreedzame wijze blijvend bezit nam van aeze kolonie en alle maatregelen trof die voor het verdere beheer nodig waren. Door hem werd alles gedaan om de daar aan wezige bevolking met het nieuwe bewind te verzoenen. Wel heeft het lange verblijf te Paramaribo de overrompeldende kracht van de kaperexpeditie van Crijnssen verzwakt. De komst van een Zeeuwse vloot was inmiddels in West-lndië bekend en overal waar Crijnssen nadien verscheen waren de Engelsen reeds op hun hoede. Even was Crijnssen zijn kaperopdracht verge ten en voelde hij zich een kolonist. Zijn te lan ge verblijf in Suriname is hem later ook door de opdrachtgevers in Zeeland verweten. Het was immers eveneens de bedoeling dat hij orde op zaken zou stellen in de wat westelijker gelegen plantagekoloniën Essequibo, Demarary en Berbice. De kolonie Berbice was een patroon-

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 1991 | | pagina 13