denken van Aristoteles. Het ging in het middel eeuwse denken niet over een wetenschappelij ke vorm van denken hoe de aarde, haar conti nenten en haar bewoners waren ontstaan, doch het ging meer om het interpreteren van de oude notities in christelijke zin: hoe kunnen we de beschikbare gegevens in overeenstem ming brengen met de bijbelse gegevens en de christelijke leer. De middeleeuwse kaarten ga ven vooral uitdrukking aan theologische leerstel lingen, zoals de centrale positie van Jerusalem en de ligging van het paradijs ergens in het oosten. Tegen het einde van de middeleeuwen ging men wat meer wetenschappelijk te werk. De kruisvaarders brachten gegevens mee over de onvoorstelbaar grote rijkdommen van het Verre Oosten. Het reisverslag van Marco Polo kreeg een grotere verspreiding. Zeevaarders zoals de Portugezen en Nederlanders gingen op ontdek kingsreis door de kusten te volgen en die in kaart te brengen. Men wilde naar die geweldi ge rijke gebieden toe om mee te delen in die rijkdom. Rond 1400 werd de Geographia van Ptole- meus, een Alexandras geleerde uit de tweede eeuw herontdekt. Daarin stond een weten schappelijk onderzoek beschreven van een we reldbeeld zonder bijbelse aannames, een we reld zonder monsters, met overbrugbare oceanen, maar ook met onbewoonbare zones. De positie van de bekende wereld was hierop duidelijk aangegeven. De rest moest ontdekt worden. Columbus' beeld van de aarde berustte op een wirwar van oude en nieuwe gegevens. Er was de opvatting dat het bekende deel van de we reld Èuropa-Azië een kwart van de aardbol be sloeg en dat de afstand tussen de westkust van Europa en de oostkust van Azië, om de achter kant van de aarde heen heel erg groot moest

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 1992 | | pagina 3