DEN SPIEGEL LITERAIR
6
AAFKE VERDONK-RODENHUIS
"Dit is het verhaal van de leraar. Er was be
sloten dat ik naar de H.B.S. zou gaan. Voor
een kind uit de lagere arbeidersstand was dat
in die dagen iets bijzonders. Wat moet ie op
die rijkeluisschool gaan doen, zei moeder.
Leren, antwoordde vader.
In verband met de aandacht die de oude HBS
elders in dit nummer krijgt een stukje gewijd
aan een bekende oud-leerling van dit instituut.
Geen dankbare oud-leerling. Veel goede her
inneringen bewaarde Geert van Oorschot nl.
niet aan de school. Voor hem mocht het ge
bouw aan de Brouwenaarstraat van de we
reld verdwijnen, hem zou het geen pijn doen.
Geert van Oorschot, 1910-1987, is in
Vlissingen geboren. Als in zijn boeken de HBS
voorkomt is dit altijd als een nare herinnering
aan pestende medeleerlingen en leraren die
niet bepaald blijk gaven van begrip voor leer
lingen die anders zijn dan de rest. "Op het
schoolplein begon onmiddellijk de herrie. Ik
werd uitgejouwd om mijn klompen, mijn lange
gebreide kousen, mijn schamele tas.
Lees het hoofdstuk 'De leraar' uit 'Twee vorstin
nen en een vorst' en je bent blij dat Geerts
moeder aan het eind van dit hoofdstuk de
gymnastiekleraar waar het hier over gaat een
pak slaag geeft. Van Oorschots wel heel bij
zondere moeder komt in het werk van de
schrijver heel veel voor. Zij is een overtuigd
anarchiste, vaak heel onverwacht en altijd fel
reagerend, primair en emotioneel: "Waf niet
deugt heeft nooit gedeugd en zal ook nooit
deugen" Twee vorstinnen en een vorstj. Ver
schillende malen wordt zij wegens ordeversto
ring veroordeeld tot een boete of hechtenis.
Zijn vader is een 'bewuste' arbeider die zich
volledig inzet voor de sociale strijd. In het
gezin worden boeken gelezen van schrijvers
als Multatuli, Domela Nieuwenhuis, Herman
Heijermans. Vader Van Oorschot leest voor uit
Kees de Jongen van Theo Thijssen, dat als
feuilleton in een socialistisch blad verscheen.
Ook declameert hij aan tafel verzen van o.a.
Herman Gorter.
Na de middelbare school gaat Geert werken
in de Rotterdamse haven. Hij zet zich in voor
allerlei linkse groeperingen en weigert dienst.
Hij krijgt een aantal maanden gevangenis
straf. In de gevangenis begint hij met het
schrijven van poëzie: de bundel' Gevange
nis'. Een vervolg krijgt dit werk niet.
Van Oorschot wordt vervolgens propagandist
van de revolutie en komt hierdoor opnieuw in
aanraking met justitie. De verschillende linkse
groepjes zijn het ook lang niet altijd eens en
Van Oorschot zet op een gegeven moment, in
de crisistijd, een punt achter zijn politieke car
rière. Hij wordt uiteindelijk vertegenwoordiger
van de uitgeverij Querido. Hier teert hij het uit
geversvak. Na de Tweede Wereldoorlog be
gint hij een eigen zaak, de uitgeverij G.A.
van Oorschot te Amsterdam.
In de loop der tijd bouwt hij een belangrijk li
terair fonds op, bestaande uit boeken aie hij
zelf mooi vindt. Nederlandse klassieken als
Multatuli, Couperus, Du Perron en Russische
als Tsjechov, Dostojewski en Toergenjev wor
den in fraaie edities uitgegeven. Ook na-oor-
logs werk wordt door hem uitgegeven:
Hermans, Reve, Hanlo en Koolhaas.
Vanaf de jaren vijftig gaat Van Oorschot zelf
schrijven, proza. Hij doet dit onder pseudo
niem: R.J. Peskens. De achternaam is die van
een vriend van zijn vader, de 'oude anarchist
met die onafscheidelijke flambard, Peskens'
(Twee vorstinnen en Tante Coleta], de initialen
zijn die van zijn lievelingsdichters R. Minne en
J. van Nijlen.
Vooral de drie autobiografische boeken die hij
in de jaren zeventig publiceert geven hem be
kendheid als auteur:
- Twee vorstinnen en een Vorst, 1975
- Mijn tante Coleta, 1976
- Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse,
1977.
Deze werken laten duidelijk zien dat Van
Oorschot over vertellersgaven beschikte. Hij
houdt de aandacht van zijn publiek vast door
de nieuwsgierigheid te prikkelen, kort en
krachtig te vertellen. Hij gaat van anekdote
naar anekdote, min of meer autobiografisch.