225 JAAR KONINKLIJK ZEEUWSCH
GENOOTSCHAP DER
WETENSCHAPPEN
Mr. J. VAN MARION, voorzitter
Koninklijk Zeeuwsch Genootschap
der Wetenschappen
HET BEGIN
De 18e eeuw was de eeuw van de Verlichting,
een vage term, die doet denken aan rationalis
me, vooruitgangs-optimisme. Hij suggereert
een breuk met de duistere middeleeuwen (1).
Feit was dat de gedachte ontstond dat alle
menselijke wezens een staat van volmaaktheid
konden verwerven, die tot dan als onmogelijk
werd beschouwd (2). Die volmaaktheid
bestond uit een toewijding aan de wetenschap,
met de rede als middel.
Vooral in de landen om ons heen begon in het
begin van de eeuw deze Verlichting vaste voet
te krijgen. In Frankrijk door Voltaire, De Montes
quieu, Rousseau, in Engeland door Bacon,
Locke, Hume en in Duitsland door Von Leibnitz,
Lessing, Wolff en Kant. Figuren van dit formaat
heeft de Nederlandse Verlichting niet opgele
verd, maar de stroming is ook aan ons Tand
niet geheel voorbijgegaan. Schrijvers als Bella
my, Justus van Effen, Betje Wolff en Aagje
Deken behoren ertoe.
Het wordt in die tijd gewoonte 's avonds en op
vrije dagen in een select gezelschap bijeen te
komen om gezamenlijk te Tezen of te discussië
ren, in navolging van de Engelse clubs en de
Franse salons (3). Op burgerlijk niveau was er
navolging van de vorstelijke academies. Ver
scheidene genootschappen ontstonden, waar
van er nog enkele bestaan, zoals de Holland-
sche Maatschappij der Wetenschappen in
Haarlem, opgericht in 1 752, het Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen uit 1769 en
in Rotterdam het Bataafsch Genootschap der
Proefondervindelijke Wijsbegeerte. In 1773
werd het Provinciaal Utrechts Genootschap
voor Kunsten en Wetenschappen opgericht en
in 1778, weer in Haarlem, het Teyler's Godge
leerd Genootschap. Er zijn er echter veel meer
geweest. Alleen al op Walcheren waren tussen
1750 en 1 820 meer dan 35 genootschappen
ontstaan (4).
DE OPRICHTING
In 1764 werd in Vlissingen door Guépin, sche
pen en literator, de predikant Jan Jacob Brahé
en de arts David Henry Gallandat het Neder-
duitsche Leesgezelschap opgericht. In 1765
volgde op initiatief van Guépin en Gallandat
het Fransche Leesgezelschap. In datzelfde jaar
kwam Justus Tjeenk, predikant van de Engelse
gemeente met het voorstel in navolging van de
Hollandsche Maatschappij der Wetenschap
pen een soortgelijk genootschap op te richten
(5). Dit diende als voornaamste doelstelling De
uytbreyding van waerheyt en deugt" te hebben.
Op 21 januari 1768 werd de naam van het
genootschap vastgesteld als "Genootschap ter
bevordering van nuttige Kunsten en Weten
schappen te Vlissingen". Tevens werd als devies
gekozen "Non sordent in undis" (6). (Zij - de
kunsten en wetenschappen - worden niet gemi
nacht). Op 25 januari 1769 werden in Mid
delburg ten huize van de secretaris van de
Zeeuwse Rekenkamer de uiteindelijke opzet,
inrichting en doelstelling opnieuw ontworpen en
vastgesteld. Wij beschouwen die datum dan
ook als de eigenlijke oprichtingsdatum van het
genootschap. Naar aanleiding van deze han
delingen verleenden de Zeeuwse Staten op 23
maart 1769 het officieel octrooi en kreeg het
genootschap officieel de titel Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen (7).
Het bestuur van het genootschap was in han
den van directeuren, die verplicht waren tot een
3
PEN SPIEGEL 1994