SCHELDEREGLEMENT 6
bovenste gedeelte van het groot zeil, boven de
laatste rifband". Tevens moest elk schip een vlag
voeren met daarin een nummer genaaid. Een
rode voor de Belgische en een blauwe voor de
Nederlandse loodsschepen. De vlag moest "ter
breedte van vier gewone kleeden en ter lengte
van drie ellen twintig duimen" uitgevoerd wor
den. Ook wordt beschreven dat de loods her
kenbaar moet zijn door het dragen van een (zil
veren) loodsmanteken. De Permanente Com
missarissen hielden de gelijkwaardigheid van
de schepen nauw in de gaten, omdat in ver
band met de onderlinge concurrentie de
omvang van de schepen van belang was. Nog
steeds beschikken de Nederlandse en Belgische
loodsdiensten over gelijkwaardige schepen.
Om ook een gelijkheid in kwaliteit van de
beloodsing te garanderen werden de werk
zaamheden van de loods uitgebreid beschre
ven. In 1 843 bestond de dienstverlening voor
namelijk uit de aanwezigheid van een loods,
die de beschikking had over een groot stuk lood
aan een touw, waarmee hij de diepte van het
vaarwater kon bepalen, een kompas en een hor
loge. Verder waren enkele boeien in het vaar
water gelegd en aan de hand hiervan en van
enkele bakens op de kust kon hij zich oriënteren.
Het reglement van 1 843 was gebaseerd op de
loods die met minimale middelen, maar met gro
te vakbekwaamheid de kapitein van een schip
van dienst was. In dat reglement stond bijvoor
beeld hoe de loods het "lood" moest bedienen.
Op de rede van Vlissingen werd van loods
gewisseld: voor het gedeelte van Vlissingen tot
Antwerpen een rivierloods en voor het gedeelte
van Vlissingen tot aan de zee een zeeloods.
Tegenwoordig is deze dienstverlening door ver
anderingen in de techniek en door de automati
sering grondig gewijzigd. De loods aan boord
van het schip krijgt informatie vanuit de walra-
darpost, die het verkeer op de rivier nauwlettend
in de gaten houdt en begeleidt. Dezelfde loods
kan nu in de meeste gevallen gebruik maken van
moderne apparatuur, aan boord van schepen,
om de diepte te meten en de plaats te bepalen.
De boeien zijn voorzien van radarreflectoren en
verlichting, zodat de loods ook in het donker en
met mist een schip veilig de haven binnen kan
brengen.
BETONNING EN BEBAKENING
De betonning en bebakening van de vaargeul is
vooral voor de loods een belangrijk hulpmiddel
om een schip een haven binnen te loodsen. In
het Scheldereglement van 1 843 werd de beton
ning en bebakening aanvankelijk niet apart
beschreven. Er is wel sprake van de plaatsing
van twee nieuwe vuurbakens te Terneuzen en
Borssele naast de bestaande te Vlissingen en
Westkapelle. De Nederlandse staat zou zorg
dragen voor de plaatsing en het onderhoud
waarvoor de Belgische overheid jaarlijks
10.000 gulden zou gaan betalen. Daarnaast
kregen de vier Permanente Commissarissen de
opdracht de diepte en de ligging van de vaar
geul nauwkeurig in de gaten te houden om het
vaarwater zo nauwkeurig mogelijk aan te
geven. In de eerste jaren voeren de vier
Commissarissen zelf uit om de vaargeul te con
troleren. Binnen enkele jaren werd dit overge
dragen aan hydrografen. Beide landen kennen
nu een eigen hydrografische dienst.
Voor elke grote verandering moesten aparte ver
dragen gesloten worden. In 1864 liepen al
769 stoomschepen de haven van Antwerpen
binnen. Deze relatief dure schepen konden en
wilden ook 's nachts de rivier opvaren.
Zeilschepen voeren met de stroom mee en gin
gen voor anker om een gunstig tij af te wachten.
De reders van de dure stoomschepen wilden hun
schip zo rendabel mogelijk maken. Vanuit
België werd dan ook druk uitgeoefend op het
aanbrengen van verlichting van de boeien en
tonnen en het plaatsen van extra wal verlichting.
De Permanente Commissarissen werkten hier
voor voorstellen uit dat leidde tot aparte verdra
gen in respectievelijk 1866, 1873, 1881,
1891, 1 905 en 1907 die allemaal weer wer
den vervangen door een overeenkomst uit
1 957. In het verdrag van 1 866 sprak men af
dat naast extra wallichten, ook lichtschepen zou
den worden ingezet. Men was nog niet in staat
tot het plaatsen van lichtboeien; de eerste -een
gasboei- werd in 1 895 geplaatst. Omdat de
aanleg hiervan op kosten van de Nederlandse
regering moest gebeuren, was men in
Nederland niet enthousiast. Het principe, nog
eens vast gelegd in 1 866, dat iedere regering
voor haar deel van de rivier de investeringen en
DEN SPIEGEL