BEHOUD HOGAARS
5
Om het verhaal van de hoogaars te vertellen
moeten we terug naar het begin van de zeven
tiende eeuw. Toen reeds schilderde Jan Porcellis
een hoogaars op zijn schiderii "Mosselvisser op
de slikken". De oranjetelg Jonan Willem Friso
ging in 1711 aan boord van een hoogaars ten
onder in het Hollands Diep. Men kende dan al
verschillende benamingen zoals Kinderdijkse,
Arnemuidense, Oostduivelander, Tholense en de
Zeeuws-Vlaamse hoogaars. Mogelijkerwijze
werd reeds in 1515 in het boek Antverpia
Mercatorum Emporium" een voorvader van de
hoogaars afgebeeld.
De hoogtijdagen van de hoogaars lagen tussen
1870 en 1930. Het zuid-westen van
Nederland was dan nog een eilandenrijk. De
bewoners leefden er van de visserij en de land
bouw. Ongeveer 4000 mannen verdienden op
het water, vaak onder barre omstandigheden,
hun brood. De meesten visten op garnalen en
tong, anderen kweekten in meer beschutte wate
ren mosselen en oesters.
In het hele Delta gebied voeren kort na 1 900
zo'n duizend vissersvaartuigen. Het waren zei
lende eikenhouten schepen met een platte
bodem, bij uitstek geschikt voor de Zeeuwse en
Zuidhollandse stromen met hun vele platen en
banken. De rompvorm en tuigage waren het
resultaat van eeuwenlange ontwikkeling van
individueel vakmanschap. De schepen werden
gebouwd zonder gebruik te maken van bouwte
keningen, de kennis werd door de werfbazen
overgedragen aan hun zoons.
Verreweg de meeste schepen waren van het
type hoogaars, dat zich kenmerkte door de lan
ge sierlijke vooruitstekende steven en haar slan
ke lijn. Veel hoogaarzen werden gebouwd op
de werven: Meerman in Arnemuiden, Van
Duivendijk in Tholen, De Klerk in Kruispolder en
Verras te Paal.
De hoogaars werd in de Schelde-delta vooral
gebruikt voor de oester- en de mosselteelt, maar
de vissers van Veere en Arnemuiden visten er
ook garnalen mee in de woelige kustwateren.
DEN SPIEGEL