22 BRANDWEER
Toen ik van het ziekenhuis terug kwam, wilde ik
naar mijn post op de Badhuisstraat. Ik was op
de hoek van de Verkuyl Quakkelaarstraat en de
Scheldestraat toen er een motor met zijspan de
Scheldestraat kwam inrijden vanuit de Paul
Krugerstraat. De bestuurder was een Duitse mili
tair. De man in de zijspan was een Duits officier.
Hij was gewond. Een arm was in het verband.
Uit de kaaswinkel van Poppe ter plaatse kwa
men twee mannen. Ze liepen naar de motor die
gestopt was. Op dat moment werd er weer
hevig geschoten. Allen vluchtten naar de schuil
kelder van de Bouwen Ewoutschool. Ook de
Duitsers kwamen daar binnen. De gewonde
vroeg om een dokter. In die schuilkelder zaten
ook nog al wat burgers. De mensen keken ang
stig naar de Duitse militairen. Een van de bur
gers zei:"Als straks de geallieerde militairen
komen en ze zien die moffen, gaan we er alle
maal aan want dan gooien ze zo een paar
handgranaten naar binnen. De Duitse officier
(50 a 60 jaar oud) verstond kennelijk goed
Nederlands. Hij maakte zijn koppel los en gooi
de koppel met pistool op de grond en zei alleen
"Dokter". ILacor meent zich te herinneren dat de
Duitse officier Schafer heette of iets dergelijks.)
Van de mensen van Poppe hoorde ik, dat de
gewonde officier een soort Havencommandant
was. Er was geen sprake van het ontwapenen
van Duitse militairen. De officier was gewond en
hij ontwapende zichzelf.
Zoals bekend waren de eerste dagen van
november 1944 nog erg verward. De stad leek
gezuiverd van Duitsers, maar er werd nog
geschoten door sluipschutters. Twee broers van
Jan van Ochten werden op het dak van hun
woning aan de Coosje Buskenstraat doodge
schoten. Op 4 november 1944 besloten Lacor
en ik om te trachten bij onze vrouwen te komen.
De vrouw van Lacor was in Arnemuiden en mijn
vrouw was in Middelburg. We gingen eerst
naar Souburg. Daar werden we aangehouden
door mannen van een Nederlandse ordedienst
onder leiding van de slager Kees van den Dries.
We mochten niet verder. Volgens Van den Dries
werd er nog regelmatig geschoten vanuit de
richting van Middelburg. Na aanhouden onzer
zijds mochten we verder. We werden geadvi
seerd over de spoorbaaan te gaan en over de
dwarsliggers te lopen. Dat deden we. Dat was
nodig omdat volgens van den Dries "het stikte
van de landmijnen". Alles scheen goed te gaan.
Ter hoogte van Abeele werden we plotseling
beschoten. We lieten ons op de grond vallen
voor dekking. Langs de spoorweg waren geal
lieerde militairen bezig met een mijndetector. Bij
het dekking zoeken was een van de militairen
op een landmijn gestapt. Hij werd door colle
ga's verbonden. Hij moest worden vervoerd.
Omdat wij toch terug gingen, vroeg men ons te
helpen dragen. Wij hielpen dragen tot de spoor
wegovergang te Souburg.
Op onze weg terug naar Vlissingen kwamen we
langs het abattoir. Daar waren Engelse militairen
met mijndetectors bezig tussen de bunkers. Lacor
zei dat daar een paar dagen geleden geen mof
fen meer zaten. Daar zijn vast geen landmijnen
gelegd. We gingen naar de Engelsen en ik zei
tegen de luitenant die daar bij was, dat er geen
landmijnen lagen. De Engelsen waren bezig de
grond af te zoeken, waarbij ze een wit lint uit
legden waar ze gezocht hadden. De officier,
die zich voorstelde als Maxwell vroeg ons of wij
wilden wijzen waar er geen landmijnen waren.
Dit hield eigenlijk een uitnodiging in om voor
hen uit te lopen. Dat deden we. De mannen rol
den achter ons het lint uit. Met hen gingen van
de ene naar de andere bunker. We werden op
de thee genodigd en er werd ons een boel
gevraagd over de situatie ter plaatse en verder
op en over de gebeurtenissen tot dusver. We
werden bedankt, maar voor we gingen, nam It.
Maxwell ons mee naar een bunker. We kregen
een grote hoeveelheid levensmiddelen. Ik zei,
dat we daar nooit de stad mee konden binnen
komen, we zouden als plunderaars worden aan
gehouden. Lt. Maxwell sneed een strookje van
een stuk papier en schreef daarop:
I
hereby hand over to F.Kopmels foodstuffs found
in German strongpoints for services rendered.
4/11/44
C.D.Maxwell. It.
K.O.S.B.
DEN SPIEGEL