Hoofdstuk II: De eerste kerk aan de Pottekaai mogelijk te houden. Andreas Terwiel werd opzichter en tevens metselaar, ook al was hij toen reeds voor die tijd van aanzienlijke ouderdom. Op 24 Aug. 1804 vond onder gro te belangstelling van de katholieke gemeen schap en in aanwezigheid van de kerkmees ters Terwiel, Reid, Nolson en Schedet de eer ste steenlegging plaats door pastoor Van Pelden. Op 28 Mei 1805 werd de kerk inge wijd door pastoor B. H. Kokkeling, gemach tigd door de Aartspriester in Zeeland. De vol gende dag werd de eerste H. Mis opgedragen in de nieuwe kerk en werd tevens Andreas Terwiel voor zijn vele werk en het tien jaar lang belangeloos beschikbaar stellen van zijn huis gehuldigd. Als dank ontving hij een zilveren tabaksdoos met inscriptie. De kerk werd toegewijd aan de H. Jacobus de Meerdere. Reeds in 1795 had men al een kerkelijke cha ritatieve instelling opgericht, nl. het Roomsch-Catholijk Armbestuur. Na de val van Napoleon in 1814 werden de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden één, zodat het verblijf sinds 1807 onder het Bisdom Gent geen enkele verandering teweegbracht. Dit kwam pas in 1830, toen België en Nederland gescheiden werden. Het contact met het Bisdom Gent werd moeilijk en de parochie kwam weer onder de Hollandse Missie. De groei van het aantal katholieken nam gestadig toe en in 1815 bestond de toenmalige bevolking der kerkge nootschappen uit 3174 gereformeerden, 1059 katholieken en 283 lutheranen. In 1820 werd met het vertrek van pastoor Welvaert door de pastoor F. van der Geynst en het kerkbestuur aan de Paus verzocht de Parochie weer onder het Noord-Nederlandse vicariaat te plaatsen. Als reden gaf men op dat de priesters uit Vlaanderen minder goed op hun plaats waren in deze gemengde bevolking en dat, indien men onder de Nederlandse vicariaten viel, rijkssubsidie kon worden aangevraagd. Reeds veel eerder had pastoor Welvaert een verzoek gedaan voor een toelage uit de rijks kas, aangezien er veel onvermogenden onder de parochianen waren, die het jaarlijks inko men van de pastoor niet bijeen konden bren gen. In 1814 kwam een aantal Antwerpse loodsen naar Vlissingen. Dit deed het aantal katho lieken toenemen. Zij waren een ander levenspatroon gewend, wat tot gevolg had dat de sociale en culturele omstandigheden gingen veranderen. Ook de nieuwe marine werf in Vlissingen was gunstig voor de eco nomische vooruitgang van de stad. Er kwam meer werkgelegenheid en zo kon men uit de malaise, veroorzaakt door de Napoleontische bezetting, komen. De parochie groeide, maar ondertussen vroegen ook andere zaken de aandacht, nl. de armenzorg en de zorg voor de weeskinderen. Het was de katholieken een doorn in het oog dat de gemeente zorgde voor de opvoeding van de wezen. Men wilde er zelf op toezien dat zij een goede katholieke opvoeding kre gen. Men onderhandelde er met de gemeente over zo dat in 1816, onder voorwaarden wel iswaar, dit werd toegestaan. De gemeente bleef wel zelf het geld beheren. Men begon in de Lange Noordstraat, de huidige Molen straat, een weeshuis in een gehuurd huis van de gemeente. Helaas waren de financiën een struikelblok. Met collectes in en buiten de kerk probeerde men aan geld te komen om het verschil in gemeentesubsidie t.o.v. het Stads, Arm-Gast-en Weeshuis te com penseren. Men liet de wezen zelf ook hun bij drage leveren. Door werk bij particulieren te doen. Een voorbeeld hiervan is het voor de Rijkswerf van de marine plukken van oud touw, wat later hergebruikt kon worden voor kalefaatwerk. Zelfs 200 jaar geleden was men dus al bezig met recycling. Wat de wezen betreft bemoeide de gemeente zich overal mee. Dit was soms zeer lastig, vooral toen men een Maatschappij der Weldadig heid oprichtte. Hierdoor kon men de wezen, die zich in de ogen van de regenten misdroe gen, naar een kolonie der maatschappij voor dwangarbeid zenden. Dit wegzenden naar de kolonie om tewerkgesteld te worden werd Den Spiegel, oktober 1995 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 1995 | | pagina 13