en die werden op het hoofd gezet. Dat was
lachen. Maar we waren heel bang als we op
de wenteltrap de voetstappen van de baas
hoorden. Mieke Vlasblom riep dan „Oeih,
daar komt meneer"!!!! Ik beloofde iedereen
royale loonsverhoging als ik ooit, in de verre
toekomst, hier apotheker zou worden.
De schrik van het vak kreeg ik toen ook te
pakken. Ik had als leerling Pentriet poeders,
een nu volledig verouderd middel voor het
hart, afgewogen en gevouwen. Maar de poe
ders pasten niet in het doosje, zo dik waren
ze. Ik had een rekenfout gemaakt en stond te
trillen op mijn benen.
Eens in de maand kwam ik een weekeinde
terug naar mijn ouders in Vlissingen.
Fietsend door de Badhuisstraat zag ik 's
avonds altijd licht branden op het kantoor,
boven de apotheek en ik wist dat de heer Van
de Sande samen met zijn vrouw daar nog
druk bezig waren. Zij hebben altijd hard
gewerkt, hier kom ik nog op terug.
Na in Leiden de "scherpe" tijd van 10,0 jaar
"ik heb er veel naast gedaan", te hebben
neergezet, viel het niet mee om aan werk te
komen, zei men. Na twee keer vergeefs solli
citeren heb ik vervolgens aan Van de Sande
gevraagd of ik daar zolang zou kunnen wer
ken. Dat kon een paar maanden, maar toen
moest ik in militaire dienst. Als door een
wonder heb ik in slechts een halve dag mijn
dienstplicht vervuld en stond ik de volgende
dag weer op de stoep (1-1-'81) bij Van de
Sande, die toen 65 was, maar nog in de
kracht van zijn leven. Hij zat niet bepaald op
mij te wachten.
Ploeteren
Het werk ging gewoon door. De salarissen
werden nog jaren tot diep in de nacht door
hem zelf met potlood en papier uitgerekend.
Mevrouw Van de Sande werd vervolgens
gewekt en vulde de enveloppen met kontant
geld. De ochtend daarop, de laatste dag van
de maand, bewoog de baas zich dan door de
apotheek en overhandigde zo nu en dan
iemand zijn salaris.
Er werd geploeterd, zo zonder computer. Het
indrukwekkendste voorbeeld was die dag
dat een schip zich 's middags meldde voor
het nazien van de scheepsapotheek. De heer
Van de Sande en ik gingen aan boord om de
medicijnkast na te zien en vast te stellen wat
verlopen was en wat eventueel ontbrak. Na
sluitingstijd van de apotheek kwamen we
terug en gingen samen aan de slag. Snel heb
ik tussen de bedrijven door nog een hap
warm gegeten, hij niet. Om 2 uur 's nachts
waren we een heel eind. Mevrouw Van de
Sande werd wakker gemaakt om de reke
ning uit te tikken op de typemachine, met
carbonpapier er tussen. Ik was blij dat het
eind (en mijn bed) in zicht kwam maar de
heer Van de Sande constateerde dat de
scheepsapotheek nog een een zonnebril
moest bevatten volgens de wet en dat we die
niet hadden gezien. We gingen op zoek in het
winkeltje, want daar hadden we ze in voor
raad in een doos. Ik kon na wat zoeken niets
vinden. Dan maar geen zonnebril, dacht ik.
Maar dat ging niet door. Van de Sande zei
dat ik maar iemand van het personeel moest
bellen. Dat durfde ik echter niet aan, in het
holst van de nacht. Ik heb nog ruim een
kwartier moeten zoeken en toen kwam die
bril tevoorschijn.
De rekening was inmiddels klaar; alles was
geëtiketteerd en zat in dozen. De klok gaf
half 4 's nachts aan. Nu moest alles nog naar
Eurogas worden gebracht. Je moet nog een
heel eind tevoet met die dozen, voordatje bij
het schip bent. Zoals gebruikelijk zou ik de
bestelling samen met mevrouw Van de
Sande afleveren. De heer Van de Sande
sprak toen de voor mij legendarische woor
den: „Ga jij maar naar huis. Mijn vrouw en
ik brengen het wel."
Ik kon hem niet op andere gedachten bren
gen en ben om 4 uur naar bed gegaan. De
volgende dag vroeg ik uiteraard hoe het afge
lopen was en hoe laat zij op bed lagen. Het
was half zeven geworden, zei hij. Zonder dit
zelf bijzonder te vinden. Hij was toen reeds
73 jaar.
Computer
Een computer was er niet, maar zou niet
lang op zich laten wachten. De zuster van
mevrouw Van de Sande had een apotheek in
Velp. Ze was een pionier in het gebruik van
de computer in haar apotheek en zat dag en
nacht te programmeren. Dat zagen de heer
en mevrouw Van de Sande absoluut niet zit
ten.
Den Spiegel, januari 1996
11