zat echter wel met een stuk kaalslag, waar die drie huisjes omringd door verwilderde bossages nog stonden. Een van die huisjes heb ik nog opgemeten en uitgedetailleerd in het kader van mijn studie. Ik herinner me zelfs nog een aardig empire-interieurtje. De bewonersgroep pleitte vurig voor behoud, maar de technische toestand was miserabel. Uiteindelijk is de oplossing ge vonden door de gevels en een stukje zijmu ren te laten staan, zodat het renovatie was en binnen een bepaalde rijks-subsidie viel. De praktijk was dat de huisjes bijna vanaf de grond opnieuw zijn opgebouwd. Voor het oog van de buurt heel aardig, maar voor wie oude foto's bekijkt zichtbaar een reconstruc tie. Wat me vooral is bijgebleven van de stads vernieuwing is het opereren binnen heel krappe financiële marges. Het was soms let terlijk tientjeswerk om alles binnen de toe gestane kosten te houden. Het rijk had toen nog een grote rol in de stadsvernieuwing, en pas in later jaren (1984) kwam een eigen gemeentelijke inbreng via het nog steeds bestaande stadsvernieuwingsfonds. Doelmatigheid en soberheid was wat het rijk voorschreef. De architekt had de bijna onmogelijke opdracht woningen te ontwer pen die aan de bouwvoorschriften voldeden, binnen heel krappe subsidiebudgetten moesten gerealiseerd worden en architekto- nisch ook nog eens in de omgeving pasten. Dit laatste gaf menigmaal stof tot felle dis cussie met bewoners. Zag het ontwerp er nog aardig uit, in het definitieve plan waren de dakkapellen wegbezuinigd, 3 in plaats van 4 types, een aardige hoekoplossing kon niet etc. Wie nu door straten als de Flessenstraat of Koudenhoek loopt kan het ook wel zien. De nieuwbouw is uiterst sober en van een heel eenvoudige architektuur. Een enkele geprofileerde betonlatei is vaak het enige wat het ontwerp nog wat ophaalt. Toch is het een heel vriendelijke woonbuurt geworden. Het heeft karakter doordat ver schillende oude panden nog behouden zijn. De stadsvernieuwing kreeg ook neveneffec ten: verschillende particuliere eigenaars gingen al dan niet gezamenlijk hun wonin gen opknappen. Na de feitelijke bouw kwam een volgende fase, het herinrichten van straten. Ook hier waren de financiële mar ges beperkt, maar er was toch meer ruimte voor overleg en inspraak. Bij het plannen maken voor de inrichting van een straat kon wat gemakkelijker met bomen en parkeer plaatsen worden geschoven. De bestrating van de Hendrikstraat en Palingstraat met kaseien was bijv. een uitdrukkelijke inbreng van de bewoners, en kwam voort uit de wens het historisch aanzien weer te herstel len. Datzelfde is in de Molenstraat gebeurd. Ook op verkeersgebied werd een nieuw fenomeen geïntroduceerd: de 30-km zone. Het woonerf werd al in de 70-er jaren toege past, misschien zelfs al eerder, maar dat betekende in de praktijk dat de hele straat herlegd moest worden. Hierbij verschenen ook zaken als plantenbakken van houten biels (spoorwegongelukken noemde een jon ge ambtenaar dat) en speelobjecten. Zo'n 30-km zone was wat minder ingrijpend en deed ook meer recht aan de historische omgeving. Niettemin waren er ook hierbij avonden vergaderen nodig om iedereen tevreden te stellen. Maar het lukte wel. Bij de inspraak-avonden was het vaak moei lijk te bepalen wat nu werkelijk de keuzes waren en wat om financiële redenen al vast stond of niet kon. Bewoners hadden daar vaak moeite mee en terecht. Het compromis bevredigde lang niet altijd. Maar ik vond het tekenend voor de Vlissingse mentaliteit dat bewoners, ambtenaren en wethouder na afloop van zo'n moeilijke avond toch geza menlijk het café in gingen om gezellig na te praten. Na dit project Gravestraat I volgde in de binnenstad nog verschillende andere: Gravestraat II (omgeving Korte Groene- woud - Kleine Kerkstraat), Slijkstraat - Mo lenstraat en Kopbebouwing Bellamypark. Bij ieder project was het telkens hetzelfde proces van concessies doen aan de wense lijkheid of architektuur omwille van de financiële haalbaarheid. De grootste 'con- 6 Den Spiegel, april 1996

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 1996 | | pagina 6