der gevaar want een collega van hem werd
voor zijn "landverraad" zestien maanden in
de Tower van Londen opgesloten. Later heb
ben Basken getracht om Nederlanders, toen
deze voldoende ervaring daartoe hadden, als
loodsen naar Spitsbergen aan te werven.
Deze loodsen vroegen daar verlof voor, maar
door de Staten-Generaal werd aan de
Admiraliteitscolleges van Amsterdam en
Rotterdam gelast hiervoor geen toestem
ming te geven. Kennelijk was men van
mening dat de kennis en ervaring die deze
loodsen, ook wel "experte stuurlieden"
genoemd, niet naar buiten moest worden
gebracht, maar voor eigen land en bedrijf
diende te worden gebruikt. Die kennis en
ervaring was verkregen van een vaargebied
dat nog nauwelijks in kaart was gebracht en
waar veel mist, ijs, koude en slecht weer met
sneeuwstormen en zware zeegang voorkwa
men. De gevonden breedten waarop de
eilandengroep lag was met jacobsstaf en ast
rolabium bepaald en omdat er nog geen
tijdsbepaling met een chronometer mogelijk
was kon de geografische lengte slechts
geschat worden aangegeven. Spitsbergen
ligt, evenals de magnetische noordpool, op
hoge breedte, reden waarom de koers die de
kompasnaald aanwees met veel reserve
diende te worden bezien. Aanvankelijk werd
Spitsbergen voor een deel van Groenland
gehouden, de latere walvisvaart naar de
fjorden en kusten van die eilandengroep
werd dan ook "Groenlandvaart" genoemd en
de walvis waarop daar gejaagd werd
"Groenlandse walvisch". Nadat Spitsbergen
omzeild was ook wel "Eylandsche walvisch".
De Nederlanders ontdekten in 1614 ook het
372 km2 grote, vulkanische eiland Jan
Mayen. Daarvan werd eveneens gemeld dat
er veel walrussen en walvissen voorkwa
men. Overigens werd bij latere studies aan
genomen dat men in vroegere tijden het
eiland al had zien liggen en onder andere
namen benoemd. Welke indruk Jan Mayen
op de 17e eeuwse Nederlanders maakte
blijkt uit het volgende gedicht:
"Het is een eensaam landt, een landt daer
woeste beeren
En 't koude Noords gheblaes met ijs en snee
regeeren,
Een landt daer 't weynich daeght en daer de
droeve nacht
Gheduerich sich verthoont en stadich houdt
de wacht.
Omdat de Engelse Muscovy Company van
mening was dat zij het alleenrecht had van
de walvisvangst in de baaien en voor de kust
van Spitsbergen kregen de eerste
Nederlandse walvisvaarders die daar in
1612 en 1613 aankwamen met veel weer
stand van de Engelsen te kampen. De
Nederlandse reders en walvisvaarders slo
ten zich daarom aaneen en vormden in 1614
de Noordsche- of Groenlandsche Compagnie
die Nederlands staatsoctrooi verkreeg. Tot
die Noordsche Compagnie waren in de
beginjaren nog geen Zeeuwse reders toege
treden, zij verkozen om op eigen gelegen
heid het bedrijf uit te oefenen en zonden bij
voorbeeld in 1616 vanuit Vlissingen twee
schepen naar Jan Mayen. Daar troffen zij
dat jaar ook vijf schepen van de Kleine
Noordsche Compagnie, die zich van de
Noordsche Compagnie had afgescheiden. De
Engelsen boden steeds meer verzet tegen
het groeiend aantal Nederlandse concurren
ten en de gemoederen liepen zo hoog op dat
schepen van beide naties elkaar van vangst
gereedschap, traan, baarden en geschut
beroofden. Zowel in Brittanië als in
Nederland werd de stemming steeds meer
verhit door de vele incidenten en de Staten-
Generaal zond convooischepen mee met de
Nederlandse walvisvaarders. In het diplo
matieke verkeer werden over en weer aller
lei argumenten aangedragen. Na 1624 even
wel deden zich geen botsingen tussen de
Muscovy Company en de Noordsche
Compagnie meer voor, zij hadden elk voor
zich hun gebied afgepaald en op de walvis
vangst wijselijk eikaars baaien vermeden.
Wel ondervond de Muscovy Company veel
hinder van eigen landslieden uit Huil en
Yarmouth. Het waren zogeheten interlo
pers, in het Nederlands lorredraaiers
genoemd, die weigerden het octrooirecht te
erkennen.
Na de oprichting van de Noordsche Com
pagnie heeft het enige jaren geduurd voor
dat er van eenheid onder de Nederlandse
walvisrederijen sprake was De Noordsche
16
Den Spiegel, juli 1996