Geschiedenis Vlissingse sluizen ing. P.J. van der Leijé De mogelijkheid om een laaggelegen gebied te kunnen bewonen is van oudsher afhankelijk van de waterstand rondom. Aan de kust geldt bovendien de invloed van het getij. Toen de bewoning nog zeer schaars was en men hoofdzakelijk leefde van de jacht en visvangst kon men zich bij een hoge waterstand vaak terugtrekken op hoger gelegen terreinen. Naarmate de waterstanden aan de kust hoger werden en landbouw en veeteelt toenam, werden als vluchtplaats heuvels opgeworpen, waar men zich bij een hoge waterstand samen met het vee in veiligheid kon stellen. Soms werden deze heuvels versterkt tegen aanvallen van indringers. Toen de bewoning dichter en de water stand weer wat hoger werd, zijn vooral onder invloed van de geestelijkheid en de adel, die hierdoor meer macht konden uit oefenen, terreinen bedijkt. Het probleem werd nu het regenwater en het water, dat door en onder de "dijk" doordrong, kwijt te raken. Aan de kust kon dat door tijdens een lage zeewaterstand het water in de "polder" terug naar zee te laten lopen. Bij hoger water moest de dijk weer gesloten worden. Hiervoor maakte men een uitwa teringssluis (situatiesluis) met een deur die bij een buitenwaterstand hoger dan de binnenwaterstand gesloten kon worden. Meestal werd deze automatisch gesloten door een veer achter de deur die bij gelijke waterstand de deur iets dicht drukt. Wordt nu de buitenwaterstand hoger dan de binnenstand dan begint het water naar binnen te stromen waardoor de deur ver der wordt dichtgedrukt. In Zeeland is dit systeem lang toegepast. Een voorbeeld van een uitwateringssluis in Vlissingen lag bij het "haventje van Meijer" nabij de watertoren, een uitwate ring van de Polder Walcheren. Om de deur tegen golfslag te beschermen was de sluis iets landwaarts aangelegd waardoor vóór de sluis een open haventje ontstond. Men kon toen nog niet met de auto over de hele boulevard rijden (er waren trouwens wei nig auto's), maar wel kon men achterom het haventje wandelen. In de sluiskoker bevonden zich voor en achter in de zijwan den verticale sponningen waarin men schotbalken kon schuiven. Door het water tussen de schotbalkwanden weg te pom pen kon men droog de sluis inspecteren en repareren. Eind dertiger jaren is de boulevard recht doorgetrokken door in de havenmond een open betonnen duiker te laten zinken. Deze duiker werd gemaakt in het kleine dokje bij de Schelde en drijvend naar de plaats van zinken vervoerd. Hij werd aan gevuld met zand dat met kipkarren aan gevoerd werd van het badstrand. Gedurende de tijd dat de buitenwater stand hoger is dan de binnenstand kan er niet door de sluis geloosd worden. Achter de sluis is daarom voor waterberging een z.g. "spuikom" gemaakt. Deze hoeft niet diep te zijn maar moet wel een groot oppervlak hebben, zodat tijdens sluiting van de sluis het water uit de polder rustig kan toestromen richting sluis. Zo ont staan er geen grote stroomsnelheden in de sloten en de leidingen en de oevers wor den minder aangetast. Soms bevindt zich aan de landzijde van de spuikom nog een (wacht)sluis voor de veiligheid en als tweede waterkering. De twee havenhoofd jes zijn bij laagwater nog op het strand in Vlissingen te zien ter plaatse van hotel Arion. Een ander soort sluis is de spuisluis, gesi tueerd op het eind van een haven. Bij oude kleine havens kwam deze vaak voor. Met behulp van een spuisluis werd 6 Den Spiegel, juli 1996

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 1996 | | pagina 6