zien. De sluis bleek zeer slecht gebouwd te zijn, zodat reeds na enkele decennia de bouw van een nieuwe spuisluis nodig was. Ook de spuistroom was onvoldoende om de toegang tot de havens op diepte te hou den. De nieuwe (keer-en)spuisluis werd op de huidige plaats in de mond van de Vissershaven gebouwd. De bouw geschiedde in 1854-1856 op kosten van het Rijk. De toenmalige doorvaartbreedte bedroeg 12 mtr., de drempel lag op N.A.P.- 3.70mtr, terwijl de deuren tot N.A.R+ 3,90 mtr konden keren. Tijdens de storm vloed van 1 februari 1953, met een hoog waterstand van N.A.R+ 4.55 mtr, stroom de het water over deur en kaden Vlissingen in. In 1954 werd het sluishoofd verhoogd en nieuwe vloeddeuren gemaakt met een kerende waterhoogte van N.AR.+ 5.50 mtr. Ook de op de sluis aansluitende waterkering werd in hoogte aangepast. In 1988 is de sluis grondig versterkt. De oude houten fundering en het metselwerk onder water werden terecht niet meer ver trouwd. Op betonnen injectiepalen, aan gebracht tussen de bestaande fundering in de doorvaart van de sluis, zijn nieuwe gewapend betonnen wanden gestort, waardoor de doorvaartbreedte vermin derd werd tot 6 mtr. Als spuisluis heeft de sluis niet voldaan. De Koopmanshaven (Bellamypark), de Achterhaven (Spuistraat) en de Pottekaai (Wilhelminastraat) zijn na de waters noodramp van 1906 gedempt. In Vlissin gen was de hoogwaterstand op 12 maart 1906 N.A.P.+ 3,92 mtr en op 13 maart N.A.P.+ 3,39 mtr, zodat het water over de kaden de stad in stroomde. Door dit dem pen was de aanleg van een openbaar riool net nodig. Voor die tijd loosden de riolen op de havens en was er een onhygiënisch tonnenstelsel. (Bij overlevering gehoord: als je geen of te weinig fooi gaf aan de tonnetjesophaler liet deze "per ongeluk" een vol tonnetje op de trap of in de gang vallen). Aan het ein de van de Vissers- en de Voorhaven wer den ter afsluiting muren van ongewapend beton aangebracht. De achter de Oosterhaven gelegen Dokhaven werd, ten behoeve van de oor logsvloot, tussen 1688 en 1693 verbeterd. De in de mond van de Oosterhaven gele gen en in 1744 verzakte keer-en spuisluis werd tussen 1750 en 1753 hersteld. Na de vernieling door de Engelsen in 1809, in 1811 en 1812 werd deze gerepareerd, ver breed van 14.60 mtr. tot 17.50 mtr. en ver diept van 2.57 mtr.- laagwater tot 3.70 mtr. - LW. Ook na de Franse tijd volgde een reeks belangrijke herstellingen (1834- 1835, 1840, 1844 en 1847-1848). De spuisluis heeft echter nimmer de haven mond en buitenhaven voldoende diep kunnen houden, waardoor telkens aan vullend baggerwerk nodig was. Zo werd de toegangsgeul naar de Ooster-en Dokhaven in 1813 verdiept van 8 tot 16 voet onder Laagwater. Handhaving van de bodemdiepte op 12 a 13 voet onder LW stuitte in het begin van de 19e eeuw op vrijwel onoverkomelijke bezwaren in ver band met het gebrekkige baggermate- rieel. Vanaf 1805 werd de Dokhaven eigenlijk uitsluitend gebruikt als marine haven. Van 1873-1879 maakte men van de keer- en schutsluis door de bouw van een bui- tensluishoofd en een schutkolk, een schut sluis. Over het binnenhoofd werd een dub bele draaibrug gelegd. In 1880-1882 werd in aansluiting op deze werken de toegang tot de sluis van de Oosterhaven verbeterd en door middel van baggermolens weer op diepte gebracht. De aanwezigheid van een veiliger ingang van de (huidige) buitenhaven van het in 1873 gereed gekomen Kanaal door Walcheren, dat met de Dokhaven via het Verbindingskanaal in gemeenschap was gebracht, werd van deze sluis weinig of geen gebruik meer gemaakt. Tenslotte legde men in het buitenhoofd van de schutsluis in 1893-1895 een dam. Deze lage 'Marinedam' met een kruin hoogte van ca. 4 mtr.+ N.A.P., is in 1953 overstroomd en in hetzelfde jaar voorzien van een kade met een kerende hoogte van circa N.A.P.+ 5 mtr. In 1944 vond hier de landing van de geal lieerden plaats. Den Spiegel, juli 1996 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 1996 | | pagina 9