recht beschouwd. Te Water hoefde dan ook niet lang over dit beroep na te denken, alhoe wel zijn vader het hem afraadde om op zo'n jonge leeftijd (hij was op dat moment 23 jaar) naar een stad als Veere te gaan. Hierbij moet wel vermeld worden dat Te Water werd voor gedragen door de heer van Borssele, die Te Water tijdens zijn studie, zoals gezegd finan cieel ondersteund had en die door de minder jarigheid van de prins van Oranje nog meer invloed kon uitoefenen dan anders op het reilen en zeilen van het gewest Zeeland. Naar Vlissingen beroepen Dan twee jaar later volgt Te Waters over gang naar Vlissingen. Hij zag er wel een beetje tegenop om samen te moeten werken met zijn negen ambtgenoten waaronder, zoals hij zelf zegt, 'mannen waren van bondi ge geleerdheid en grote predikgaven met welke ik mij in geenen deele konde vergelij ken'. Te Water vertelt verder weinig over zijn verhouding met de Vlissingse kerkelijke gemeente. Het Zeeuwsch Genootschap Naast het kerkelijke hield Te Water zich ook bezig met het wetenschappelijke. Al bij de oprichting van het Zeeuws Genootschap in 1769 werd hij gevraagd om als lid toe te tre den tot dit gezelschap. Zoals bekend resideerde het Zeeuws Genootschap tot aan het eind van de 18de eeuw in Vlissingen. Te Water belastte zich met publikaties die in druk uitgegeven werden. Ook schreef hij in de jaarlijks uitkomende verhandelingen een stuk geschiedenis van het Genootschap. Na de dood van de predikanten Brahé en Tjeenk (deze laatstgenoemde en Te Water waren niet bepaald vrienden) werd Te Water eerste secretaris van het Genootschap. Schijnbaar werden daar vaak predikanten voor gevraagd. Dat baantje beviel hem wel, alhoe wel hij wel enige kanttekeningen plaatste. Zo was het niets uitvoeren van sommige leden hem een doorn in het oog en soms twij felde hij of het Genootschap wel in stand zou blijven. Ook de tegenstelling Vlissingen- Middelburg, die vol overtuiging al in de Middeleeuwen was ingezet, viel binnen het Genootschap te bespeuren. Te Water spreekt over hooglopende onenigheden tussen de directeuren die te Vlissingen of te Middelburg woonden. Gelukkig wist presi dent Winckelman het zaakje bij elkaar te houden zoals het een goed president be taamt. Te Water hield ook dikwijls lezingen voor het Genootschap. Soms werden die opgenomen in de Verhandelingen. Eén ervan wil ik er uitlichten: een opstel over het begraven van lijken binnen de stad en in de kerk. Te Water was daar een fel tegenstander van. Hij noemt het begraven van lijken in de kerk 'een vuile en stinkende gewoonte'. Lijken pleegden fijne deeltjes uit te wasemen die zich vervolgens ophoopten in de kerk, dit veroorzaakte vervolgens weer ziektes, met name de pest. Vooral het bijzetten in de graf kelders was een doorn in zijn oog. Hij ver haalt over een voorval in Bruinisse, dat na het bijzetten van de Ambachtsvrouw in de kerk er die zondag daaropvolgend geen kerk dienst gehouden kon worden vanwege de ondraaglijke stank die er in de kerk hing. Later zou te Water in de buurt van Katwijk aan Zee een graf kopen waar in 1814 zijn vrouw begraven zou worden en in 1822 hij zelf. Napoleon zou het begraven in de kerk definitief verbieden en na de Franse tijd zou dit zo blijven. Geschiedschrijver Intussen had Te Water al enige indrukwek kende werken op zijn naam staan. Ik noem het bekende Kort verhaal der Reformatie van Zeeland (1766), waar zijn vader reeds mee begonnen was, het Tweede eeuwfeest van de vrijheid in den Burgerstaat en Godsdienst binnen de stad Vlissingen, dat uitkwam in 1772. In januari 1776 was er sprake van dat Te Water beroepen zou worden naar Amsterdam. Blijkbaar wilden de Vlissingers hem nog graag enige tijd in hun stad houden want ze lieten een gerucht verspreiden dat Te Water's stem te zwak zou zijn om in de Grote kerk te Amsterdam te kunnen voor gaan. Deze list slaagde want Te Water kwam niet meer in het stuk voor. Dit keer kon Te Water zoals hij zelf opmerkte nog wel lachen over 'een zoo listig uitstrooisel' en bleef tevreden zijn werkzaamheden in Vlissingen verrichtten. Nog in datzelfde jaar diende er zich een nieuwe kandidaat aan: Groningen. Deze gemeente beriep hem ook. Te Water had het er moeilijk mee, wel of niet gaan. De voorzienigheid hielp hem een hand- 16 Den Spiegel, januari 1997

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 1997 | | pagina 20