1980 was er sprake van een met uitsterven
bedreigde groep mensen, stammend dus uit
de oertijden. Deze groep mensen waren
reeds 'lid' sinds onheugelijke tijden. Elk lid
betaalde minimaal het immense bedrag van
één gulden aan de gemeente Vlissingen.
Jaarlijks maande de afdeling financiën van
deze gemeente deze groep mensen aan om
aan de betalingsverplichting te voldoen. Als
tegenprestatie mochten deze leden gratis
het museum bezoeken, dat in 1980 reeds een
tarief kende van 40 centen. Tevens ontving
men uitnodigingen etc. U begrijpt uiteraard
dat deze gulle bijdragen verdwenen in de
schatkist van de gemeente Vlissingen. Wij
praten dan toch wel over zeker tachtig leden
of beter donateurs, want inspraak hadden
ze niet. Ook toen nog stonden zij aan de zij
lijn.
Het was in die tijd dat er een archivaris in
Veere was die tevens 10 uur archivaris was
in Vlissingen en 10 uur conservator van het
Vlissings museum.
Zoals al eerder gemeld, in 1980 begon in
Vlissingen de historie. De gemeente trok
een 40-urige archivaris aan en de gemeente
raad dwong het college ook tot de aanstel
ling van een 30-urige conservator. Het
archief en museum werden van bovenaf, na
een decennia lang gelukkig huwelijk, ruw
van elkaar gescheiden.
De voormalige archivaris -hij was met pen
sioen gegaan- had vermoedelijk weinig ver
trouwen in zijn opvolger. Als een van zijn
laatste daden werd de collectie prenten,
sinds de Tweede Wereldoorlog onderge
bracht bij het archief, ontdaan van alle
kroonjuwelen: afbeeldingen die niet gedrukt
waren. Alles wat geschilderd of getekend
was (de aquarellen, etc) werd vlak voor het
begin van de historie van de Vlissingse
vrienden razendsnel overgebracht naar het
museum, waar immers een kunstliefhebber
op de troon zou komen. En het was immers
al museumbezit.
En laten we wel zijn, de geschiedenis leert
ons: archivarissen zijn ook niet te vertrou
wen. Zij gooien immers alles weg. Voor
Wernietiging Vatbaar' heet dat in archiefter
men. Met deze ingreep van deze archivaris
was tegelijkertijd de basis gelegd voor een
spanning tussen twee stadshistorische
instellingen binnen één gemeente. Een
veenbrand die lang, heel lang, heeft
gesmeuld.
Terug naar de Vrienden/donateurs. Met de
scheiding behield het gemeentearchief het
aankoopfonds en het museum de al eerder
genoemde tachtig donateurs van 1 gulden
de persoon. In een onstuitbaar blind enthou
siasme -niet overziende wat ik op mijn hals
haalde- besloot ik deze donateurs om te bou
wen tot een vriendenvereniging. Enerzijds
om de jaarlijkse bijdrage buiten de gemeen
te te houden en anderzijds om een platform
voor vrijwilligers te creëren.
In Zeeland kende ik slechts één soort vrien
denvereniging. Een collectie-bezittende ver
eniging. Ik denk daarbij aan bijvoorbeeld
Goes, Axel en zelfs Middelburg waar een
groep goedwillende vrijwilligers een collec
tie bij elkaar hadden gestroopt, maar niet in
staat bleken te zijn om deze collectie te
beheren. Het museum van Goes heeft zelf
geen collectie, deze is van de vereniging met
een navenante invloed vandien. In wezen
geldt dit ook voor het Zeeuws museum en
het Zeeuws Genootschap. In de kern toen al
vervallen tot een rudiment en een soort
'vrienden' vereniging.
Dat wilde ik dus niet. Ik koos voor een orga
nisatie met als doel het beleid van het muse
um te ondersteunen, financieel en door het
organiseren van activiteiten en daarmee het
genereren van propaganda. Gekozen werd
voor een vereniging en niet voor een stich
ting, omdat een vereniging verantwoording
moet afleggen aan zijn leden en daarmee -en
dat was heel belangrijk- een mogelijkheid
om een bestuur ter verantwoording te roe
pen. Een stichtingsbestuur kan immers eeu
wig blijven bestaan en voortleven. Uit demo
cratisch oogpunt heeft een vereniging uiter
aard ook voordelen.
'De 1 gulden leden' werden aangeschreven
met het voorstel om een vereniging op te
richten. Wonderwel reageerden drie mensen
als potentieel bestuurslid en na overleg met
de wethouder van cultuur werd besloten de
vrouw van de gemeentsecretaris te vragen
voorzitter te worden. Mogelijk kon daarmee
indirect politieke invloed worden uitgeoe
fend.
Circa veertig van de oude donateurs werden
lid en betaalde minimaal 10 gulden contri
butie. In de eerste jaren werd er door mij
veel tijd in deze vereniging gestopt. Het was
ook gezellig om lezingen te organiseren -ik
moest het vaak toch zelf doen- en een club
blad te maken. Er moesten auteurs gezocht
Den Spiegel, maart 1997
7