Gedeelte van de Slijkstraat met op de achtergrond de Gasthuisstraat, 1984. Foto GAV GïiljïV--ÉJJUK - n sum. Meerdere malen per dag, maar het liefst 's nachts trekt hij erop uit om door de stille, verlaten straatjes te slenteren. De intimiteit van de straatjes rondom de Jacobskerk, de charme van de voormalige arbeidershuisjes in de Kasteelstraat en natuurlijk de vergane 'glorie' van de armoe in de Slijkstraat. Juist de onttovering in keurige, welhaast saaie nieuwbouwwonink- jes maakt dat hij geniet: het is de havenstad waar de schoonheid ligt in de ontdekking van het detail. Niet de magistrale schoon heid van pompeuze architectuur, maar de ingetogen schoonheid van de ontdekking van een nieuw steegje of de geborgenheid van de Noordzeestraat, veilig beschut ach ter de hoge boulevardpanden. Boulevard de Ruyter, 1982. Foto GAV Het Ylissingen van Gerard Koopman leeft, bruist, geurt! Het is niet de havenstad van de grote dramatiek, maar van de verrassing van het onooglijke. Dat wat voor anderen dagelijkse kost of zelfs sleur kan zijn geeft hem het grootste genot. Het binnenrijden van de Paul Krugerstraat vanaf het station, op een regenachtige avond in november. Of het minzaam aanhoren van de in oubollig heid volhardende plaatselijke VW. Geen mooier oord dan het Eiland op een vroege lentemaandag. Om dan via de beschutte straatjes achter de Oranjedijk uiteindelijk uit te komen op de kop van het 'Roeiershoofd'. Muziek hoort er ook bij: had Gerard de keus gehad, dan zou hij in navolging van de Nits niet Bloem, maar Geert van Oorschot op muziek gezet hebben. Geen afschuwelijker oord dan de Slijkstraat en dan helemaal zoals in het plaatselijke dialect uitgespro ken: de Slikstraat. Gerard klinkt het als muziek in de oren. Waar ligt Vlissingen? Het echte Vlissingen - de enige havenstad - ligt voor Gerard Koopman in de verbeelding. Graag loopt hij op een koude winternacht langs het Zeemanserve of over de donkere boulevard, maar het allermooist is Vlissingen in gedachten. 6 Den Spiegel, juli 1998

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 1998 | | pagina 6