door de revolutionaire gebeurtenissen danig in het gedrang gekomen bij de dames, die dan ook gedesillusioneerd en berooid naar Nederland terugkeerden. In haar brieven noemde Betje Wolff de vader van Coosje: 'de Ridder van de Klisteerspuit'. Maar er klonk ook veel waardering voor de punctuele apo theker. Er is een uitvoerige correspondentie bewaard gebleven van Betje Wolff aan Coosje en aan haar man Huët. Helaas is alles wat Coosje zelf op schrift gesteld heeft, verloren gegaan. Jacobus Bellamy, de buurjongen van Coosje, die op 12 november 1757 geboren werd, is ook een informatiebron. Hij stierf op 11 maart 1786 te Utrecht als student in de Godgeleerdheid. 'Aan een borstziekte en bloedspuwing', zoals Busken in zijn dagboek vermeldde. Busken maakte een 'vaers' voor het Album Amicorum van Bellamy, die zelf het volgende gedicht schreef: AAN DEN HEER B US KEN bij den dood zijner volwassen dochter. Wen 't kroost in 't schomlend wiegje sneeft Dan schreit der oudren hart; Maar sterft een reeds volwassen kind, Dan schreit de Rede zelf. Zij schreit! - de smarten der natuur, Ontroeren haar de ziel, Zij schreit, en, daar zij troosten moest, Zucht zij bewegingloos. Wie geeft dan troost?.... de Rede zwijgt! - Wie stilt het snerpend leed- Zij komt, de Godsdienst, zij geeft troost, en staat de Rede bij! 'Bedaar', dus spreekt die hemeltelg, 'Bedaar, ei schrei niet meer! De Godheid kent her eer, uw nut; Eerbiedig hare hand! Gij kent uw eigen welzijn niet, Betooverd door den schijn; Hoe dikwerf baart de zwaarste nacht Den luisterrijksten dag!' - Zoo spreekt zij, en de droefheid zwijgt, De Rede luistert toe, Nu stemt zij met de Godsdienst in, Natuur her-stelt, bedaart! Gij, Busken! wie de wrede dood, Een dochter heeft ontrukt, Een dochter, aan wier lieve jeugd, Uw lust en liefde hing; De Godsdienst beurt uw zuchtend hart, Met heure hand omhoog! Zij giete balsem in uw wond, en sta u immer bij! Zoo roepe uw hart der Godheid toe: 'Uw wil is mij een wet!' Bellamy was in de zomer van 1783, ten huize van Hendrik van Renswoude aan de Lange Nieuwstraat 18 te Utrecht, kamergenoot van Pieter Quint Ondaatje, zoon van een Tamil-vader (ook toen al!) en leider van de patriottische beweging te Utrecht. Zelf was Bellamy de ongekroonde bard der patriotti sche poëzie uit die tijd. Zozeer was hij in de beweging betrokken, dat hij mopperde: 'Mijn hoofd rookt van al het gewoel, dat thans op onze kamer is. Dat eigenwijs gedruis van al die politieke vrienden verveelt mij verschrik kelijk'. Bellamy was verloofd met Fransje Baane (Vlissingen 6 april 1758 - Goes 7 oktober 1837). Zij vertoefde van juni tot oktober 1786, na het overlijden van Bellamy, op Lommerlust bij Betje Wolff om te herstellen van het haar overkomen verdriet. Zij stond op vertrouwelijke voet met Betje Wolff, die op haar beurt weer een haast lesbische vere ring had voor Coosje Busken. In een brief van 17 oktober 1786 aan Coosje (in sommige brieven aangeduid als Coosje Best!) schreef Betje Wolff echter: 'Uwe betuiging van maagdelijke onschuld; uw verzekering dat gy nooit voornemens waard om hem te trou wen verstomden mij; ik ley zedert alles af van onbedagtheid, gepaard aan een geheel ledig hart dat liefhebben moest, wat het ook kostte'. Wordt hier en op andere plaatsen in de bewaard gebleven correspondentie gespro ken over een onbeantwoorde liefde van Coosje voor haar buurjongen Jacobus Bellamy? En heeft zij dus te Vlissingen enige jaren tevergeefs op hem gewacht? De familie Huët heeft nog een aantal jaren in het volledig ontredderde Vlissingen gewoond, o.a. in de Sint Jacobsstraat. Later verhuisde de familie naar Haarlem. Een por tretje van dominee Huët hangt nog altijd in de Waalse kerk aldaar. Jan Baert vervulde in de jaren van de Franse bezetting een baantje als schrijver bij de rechtbank. Tal van actes van zijn hand berusten op het archief. Pas na de omwenteling van 1813 is hij weer 10 Den Spiegel, oktober 1998

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 1998 | | pagina 10