'Maayken Jans' op de Nieuwendijk (foto Jeroen Priester) de weduwe. Haar opstelling en gedrag na het overlijden van haar man getuigt van haar dapperheid; een eigenschap die zij ook aan haar zonen heeft meegegeven. In een brief van 7 juli 1617 aan de heren van de Admiraliteit, de werkgevers van haar echt genoot, verzocht zij voor de periode dat het schip van haar overleden man in de haven van Vlissingen was afgemeerd, de provian dering te mogen verzorgen en zij herinnerde er eveneens aan dat de nog aanwezige mondvoorraden aan boord door haar waren aangeschaft en nog betaald moesten wor den. Ook vinden we een brief van 5 augustus 1617 in het archief van de Admiraliteit waarin Maayken, dan nog maar kort wedu we, aandacht vraagt voor haar dan wel kom mervolle omstandigheden. Zij wijst op haar vele kinderen en wel voornamelijk op haar zonen, 'wesende aenkomende jongens'. Zij verzocht twee van hen geplaatst te zien aan boord van de oorlogsschepen, "tot verligtin- ge van haren swaren last." Haar zoon Pieter Evertsen, dan 11 jaar oud, werd kort erna als bemanningslid gemon sterd op het schip van zijn overleden vader, nu onder commando van genoemde Legier Pieterse. Zijn gage is dan vijf gulden per maand. Ook Geleyn, die dan nog jonger is, werd aangenomen op het schip van kapitein Gorkum. De Raden van de Admiraliteit voe gen er aan toe: 't geen haer uit consideratie der goede Diensten van haer man werd geconsenteerd'. Maayken zag kans om haar nog zo jonge zonen op de oorlogsschepen geplaatst te krij gen en zo werden haar lasten verlicht. Haar dan al wat oudere zonen Johan en Evert waren al voor de dood van hun vader, ook zeer jonge leeftijd, aan boord van de schepen van de vloot geplaatst. Bekend is dat Maayken daarna, als haar zonen nog ongehuwd maar al wel kapitein zijn, eveneens zorg droeg voor de proviande ring van hun schepen. Dat dit geen geringe taak was blijkt uit de proviandlij sten waar in de vele goederen worden genoemd die door haar aangekocht en bij de schepen aan geleverd werden. Zij moet in die jaren een bekende verschijning geweest zijn aan de Vlissingse waterkant. De kades die onder meer lagen aan de nu gedempte havens aan het Bellamypark en de Spuistraat. Evert en Pieter sneuvelden, zoals hiervoor al verteld werd, in 1625. In 1626 komen we Maayken weer tegen in een brief aan de Admiraliteit. In deze correspondentie ver wijst zij wederom naar de goede diensten van nu niet alleen haar man, maar ook van haar gesneuvelde zonen. In genoemde brief verzoekt zij voor haar dan 16-jarige zoon Cornelis om een gageverhoging. Hij moet immers, zoals ook andere kapiteinszonen, inmiddels 12 gulden per maand verdienen. In een volgend schrijven herinnert zij de Admiraliteit er aan dat zij aan de matrozen van "wijlen haer zoon Evert, klederen, hembden en schoenen" heeft verstrekt, maar dat deze tot heden onbetaald zijn gebleven. Maayken stierf in 1647 op ongeveer 75-jari- ge leeftijd. Haar beide beroemde zonen Johan en Cornelis Evertsen sneuvelden in 1666 en er werd voor hen een marmeren praalgraf ingericht. Haar drie kleinzonen Cornelis Evertsen de Jonge, Cornelis Evertsen de Jongste en Geleyn Evertsen werden eveneens admiraal in dienst van de Admiraliteit van Zeeland. 4 Den Spiegel, oktober 1998

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 1998 | | pagina 4