Op 2 april van dat jaar 1783 meldde zich een
nieuwe vrijer voor Jacoba. Het was dokter
Baarts die echter een resolute weigering
kreeg om verdere avances te maken.
Op 20 november was dokter Isaac Henri
Gallandat de derde minnaar die om Coosjes
hand kwam dingen. Hem werd een bedenk
tijd van veertien dagen gevraagd, maar ook
hij werd ongeschikt bevonden, mede omdat
Coosje nu ook belast was met de verzorging
van haar zwaar zieke moeder. De afgewezen
minnaar treurde niet lang, want nog in dat
zelfde jaar trouwde de zoon van David
Henri, een der oprichters van het Zeeuwsch
Genootschap, met de Hulstse Henriëtte
Catarine Cardon.
Op 24 januari 1784 overleed moeder Busken
na een smartelijk lijden. Dochter Jacoba, de
enige dierbare die Busken nog was overge
bleven en inmiddels met de troetelnaam
Coosje werd aangeduid, was de verzorgster
en toeverlaat van de nu 71-jarige Busken.
Op 11 maart 1786 maakte Busken in zijn
dagboek gewag van de dood van Jacobus
Bellamy. Het is slechts een kille vermel
ding. Was er een breuk gekomen in de hech
te vriendschap met zijn buurjongen? En was
dat een gevolg van de anti-prinsgezinde,
revolutionaire activiteiten van Bellamy? Of
had Busken misschien ook een groeiende
sympathie bij Coosje bespeurd voor de jeug
dige, revolutionaire dichter?
Pas op 11 mei 1788 volgde er een nieuw aan
zoek. Coosje was inmiddels ruim achten
twintig jaar oud. Dominee Huët van de
Franse gemeente deed een eerste voorstel
en verzoek om met Jacoba te mogen verke
ren. Hem werd een bedenktijd van acht
dagen gevraagd en vervolgens werd hem op
21 mei toegestaan om een eerste gesprek
met Coosje te hebben. Op 30 juli 1789 volgde
de ondertrouw en vervolgens op 16 augustus
1789 het huwelijk, dat in kleine kring
gevierd werd.
Vader Busken heeft in zijn dagboek over de
geboorte van Daniël Theodoor kunnen
berichten, die op 16 augustus 1790 geboren
werd en op 10 november 1791 van een nieuw
kleinkind dat tot grote vreugde van de
grootvader Konraad Busken Huët gedoopt
werd en waarvan hijzelf nog als peter de
doop meemaakte.
Deze Konraad was de vader van de in 1826
te Den Haag geboren Conrad Busken Huët,
de auteur van o.a. 'Het Land van
Rembrandt' en dus de oorsprong van de
familienaam Busken Huët.
Conrad Busken, die inmiddels zijn apotheek
had overgedaan aan neef Jan Baert, keek
vanachter zijn raampjes op de bovenverdie
ping uit over een kwijnende haven. Bij het
oproer van 1787 had hij doodsangsten uitge
staan om geplunderd te worden. Hij had
immers duidelijk sympathie getoond voor de
Franse gedachte. Maar hij had ook fraaie
gedichten gemaakt op de meerderjarigheid
van prins Willem V. Eigenlijk begreep hij
niets van de controverse tussen patriotten
en prinsgezinden.
Op 22 mei 1792 stortte het wereldje van de
oude Busken ineen. Schoonzoon Van der
Swalme vroeg de familie ten eten, maar
nodigde de familie Huët niet uit. Het kwam
tot zijn verdriet tot een openlijke breuk. De
Van der Swalmes waren zeer prinsgezind en
wilden niets te maken hebben met de
Franse koningsmoordenaars.
Op 23 augustus 1793 kon Busken in zijn
dagboek een nieuwe geboorte melden, dit
maal van kleindochter Suzanna Maria
Catharina. Dan volgden de laatste aanteke
ningen van Conrad Busken op 19 februari
1794, waarna hij op 23 april daaraanvol
gend overleed en in de Oostkerk werd bijge
zet.
Maar er zijn meer bronnen om de gangen
van Coosje na te gaan.
Betje Bekker, 22 jaren oud, was in 1759
getrouwd met de 52 jaar oude Adriaan Wolff,
predikant in de Beemster. Het was een
'mariage de raison', een verstandshuwelijk,
zoals men dat toen noemde. Betje was op
haar achttiende verliefd geworden op een
'jonge, knappe, maar redeloze vaandrig',
zoals ze zelf later in Sara Burgerhart zou
schrijven. Die vaandrig was een zoon van de
Vlissingse dominee Gargon, de schrijver van
o.a. de 'Walcherse Arcadia'. Het paar vond
geen genade bij de ouders en vluchtte naar
Parijs. Maar, zoals dat gaat, keerde Betje na
enige weken alleen en met schande overla
den terug.
Na het overlijden van Wolff verbleef Betje,
samen met haar vriendin en secretaresse
Aagje Deken tussen 1787 en 1795 te
Trevoux in Bourgondië. Maar het Franse
ideaal van vrijheid en broederschap was
Den Spiegel, oktober 1998
9