BRANTSPUYT. muurwerk van het eerste gebouw. Brasser schrijft over het nieuwe godshuis: 'Van binnen is de kerk in 't midden voorsien van vier swaare ronde blauw arduin steene pilaren, met haar agtkantige basementen; en capitalen, waer op coomen te rusten, soo veel gemesselde sware toogen, die derselver hoogte van de sydtmuuren hebben waarin koomen de moerbalken te rusten waer op het dack dat in tween gespannen is komt te sta- en alsmeede het toorentje dat midden tus- schen het dack uit komt te rijsen'. Over het algemeen zijn de Vlissingers zeer te spreken over hun nieuwe onderkomen. Pre dikant Godewardus Vrolikhert heeft het over een gebouw dat 'veel sierlyker, als een phae- nix uyt hare assche verrees'. De oudste pre dikant, ds. Van Dam wijdt op 15 oktober 1752 het nieuwe gebouw in. Dezelfde Vrolikhert schrijft een gedicht ter herinnering aan de brand. De tekst wordt in arduinen steen gebijteld en boven de deur die naar het kerkhof leidt geplaatst. De eer ste twee regels luiden: 'Dies wordt geluckigh uyt zyn asch dit huis herbooren, 't geen onge- luckigh ging door 't grimmig vuur verlooren.' In de Franse tijd vordert de Franse bezetter het pand om het te gebruiken als magazijn. Ook deze tweede Oostkerk is geen lang leven beschoren. Bij het bombardement in augus tus 1809 gaat het bouwwerk voor de tweede keer in vlammen op. Als stille getuigen zijn de steunberen en een stuk muur aan de zijde van de Onderstraat anno 1999 nog steeds te zien en maken deel uit van het KSG terrein. 'Ordonnantie op de Brandspuyt' In 1746 voor de grote brand laat het stadsbe stuur de 'Ordonnantie op de Brandspuyt' drukken. Deze ordonnantie bestaat uit drie delen. Deel een gaat over het voorkomen van brand. Het tweede deel gaat over het bestrij den van brand: 'behelsende de orders, gesteld tot het spoedig uytblussen van brandt, en het geene daar ontrent is waar te nemen'. Zo moe ten de torenwachters bij een brand die 's nachts uitbreekt, 'een kennelyk brandtge- luyt blasen, en kleppen met de klokke, en aan stonds twee lantaarns met brandende kaar sen aan den toorn hangen, aan die zyde naar den brandt, ende een lantaarn zetten, regt van den brandt'. Inwoners die brandemmers in huis hebben moeten deze buiten zetten, zodat ze meegenomen kunnen worden naar de brand. Wie een brandemmer in huis heeft, is verplicht om een bordje te bevestigen aan de gevel met daarop een brandemmer afgebeeld. 'Leedige toekykers' Aan ramptoeristen is ook in die tijd geen gebrek. In de bovenvermelde ordonnantie staat hierover: 'Ende dewyle de ondervindin- ge geleerd heeft, dat in 't blussen van brandt, niets hinderlyker is, als den grooten toeloop van leedige toekykers, zoo ordonneeren, haar Ed. Agtb. wel expresselyk: aan den commandeerenden officier by den Brandt, dat hy deselve niet alleen in goede order sal bezetten, maar ook zorgvuldiglyk de water kant, of de plaatsen daar water geschept werd, daarin sluyten, ende alle ledige kykers daaruyt doen gaan, ook niemant daarin laten, dan die tot de brandspuyten zyn geaf fecteerd en het bewuste teyken hebben, ofte die nabestaande vrienden, of goede gebuu- ren van die in (of naby) den brandt geseeten zyn. Voor al en zullen in de bezettinge niet toegelaaten werden vreemdelingen, vrou wen, jongens, nog kinderen op dat die water scheppen en aan de brandspuyt staan niet en werden verhinderd.' De brandspuit De tijd dat er alleen maar emmertjes worden doorgegeven is halverwege de 18e eeuw al voorbij. Nadat in 1672 de brandspuit is uit gevonden beschikt men ook in Vlissingen in de eerste helft van de 18e eeuw al over der gelijk materiaal. In 1746 bezit de stad twee ORDONNANTIE Op de Tc VJiffir.gen, Gedrukt by Cr,'/is cn fitter de Ordinsii* Srads-drukkcrs. wooncode op'de Voorblad van de Ordonnantie op de Brantspuyt', 1749 verzameling ordonnanties Gemeentearchief Vlissingen) Den Spiegel, april 1999 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 1999 | | pagina 19