duur aan de bedelstaf. Het comité was van mening dat deze groep mensen ook gehol pen moest worden, maar niet op de manier van ondersteuning in natura en opname in een vluchtelingenkamp zoals de 'normale' vluchteling kreeg. Het Provinciaal Comité trok een bedrag uit van 8000 gulden voor deze zogenaamde 'stille behoeftigen'. Deze groep had soms grote moeite om daadwer kelijk om steun te vragen; men schaamde zich eenvoudigweg. Er was een speciale groep dames die dergelijke gevallen pro beerde op te sporen door 'een geregeld huisbezoek en tactvol optreden'. In maart 1915 kregen 106 gezinnen bestaande uit totaal 321 personen op deze manier hulp. Werkverschaffing De vluchtelingen moesten natuurlijk ook op een zinvolle manier bezig gehouden worden. In één van de barakken aan de Singel werden pantoffels van zelfkant gemaakt (zie afbeelding voorpagina), een activiteit die in België voor de oorlog veel plaats vond. De vrouwen kregen hiervoor een vergoeding van 75 cent per dag. Ook Nederlandse vrouwen en meisjes konden hieraan deelnemen. In een zaal van het Leger des Heils werd onder leiding van mevrouw Van Niftrik een naaiatelier opgericht. Hier waren voortdurend 30 naaisters en 150 breisters aan het werk. Per week produceerden deze dames ca. 350 kledingstukken en 300 a 400 paar kousen. Volgens het rapport was het 'onnoodig te zeggen, dat deze vorm van werkverschaffing van uiterst belang is geweest voor vele Belgische vluchtelingen en gaarne voegen wij hieraan toe, dat de vrouwen het ten zeerste op prijs stelden op deze wijze te worden geholpen.' Scholing In een houten schoolgebouw (afkomstig uit Baarle-Nassau) in de Scheldestraat kregen de kinderen van de Belgische vluchtelingen les. De lessen werden koste loos en door Belgische leerkrachten gege ven. Op 1 juli 1915 bezochten niet minder dan 189 leerlingen deze school. Indamming vluchtelingenstroom De regering besloot in februari 1915 dat in gemeentes waar een staat van beleg was afgekondigd de vluchtelingen zoveel moge lijk naar elders moesten worden overge bracht. Dit betekende voor Vlissingen dat een groot aantal vluchtelingen moest ver trekken. Velen gingen naar noordelijker gelegen provincies. In juli 1915 waren er nog 24 gezinnen van zogenaamde pauvres honteux en 222 vol wassenen met 93 kinderen die ondersteu ning in natura kregen. Daarnaast bleef er een opvangloods voor een doortrekkend aantal van 140 tot 160 vluchtelingen. Velen hadden hier inmiddels een vast onderkomen en werk gevonden en zouden zich blijvend vestigen. In november 1917 verbleven er volgens opgave nog ruim 2000 vluchtelingen in Vlissingen. Van dit aantal werden er nog 250 op een of andere manier ondersteund. In november 1918 waren deze getallen respectievelijk 1760 en 200. Slot Dat deze grote stroom ontheemden grote inzet van de Vlissingse bevolking vroeg hoeft hier verder geen betoog. Velen zullen het echter gedaan hebben op de wijze zoals mevrouw Brevet-Pasma het verwoordde in een brief aan een Belgisch comité: 'Ofschoon in den beginne de op mij geno men taak wel eens dreigde te zwaar te worden heb ik haar toch met zeer veel genoegen ten einde kunnen brengen. Mocht ik er in zijn geslaagd de ellende van den oorlog voor uwe landgenooten een wei nig verzacht te hebben, dan is zulks voor mij voldoende.' Bronen: - Vlissingsche Courant, 8, 9, 10 september 1914, 24 oktober 1914 en 9 november 1915 - Gemeentearchief Vlissingen, Stadsarchief 1915-1936, inv.nr 78 - Gemeentearchief Vlissingen, archief Brevet- Pasma, inv.nrs 7 en 12 - Verslag van het Provinciaal Comité tot hulpverleening aan vluchtelingen in Zeeland: augustus 1914 - 1 juli 1915 - Verslag van den toestand der Gemeente Vlissingen over het jaar 1914 - Bert Altena, Een broeinest der anarchie, Amsterdam 1989, p. 352-254 16 Den Spiegel, juli 2000

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2000 | | pagina 18