Het 'desseyn' van 1696 en de maatregelen tegen de Franse commissievaart in de Scheldemond JOHAN FRANCKE In de beginjaren van de Negenjarige Oorlog (1688-1697) was er nog een machtsevenwicht tussen de geallieerde eskaders van de Republiek en Engeland en hun Franse tegen strevers. Na de nederlaag in de slag bij la Hogue in 1692 was de dreiging van de Franse vloot voorlopig afgewend. Dit betekende echter geenszins dat de zee ook veilig was. De Franse commissievaart De Franse kaapvaart - of liever, commis sievaart - vormde in deze oorlog een voort durende bedreiging voor de geallieerde handelsvaart en de kustgebieden, waaron der de Scheldemond. De commissievaart werd alleen bedreven in oorlogstijd tegen vaartuigen die onder de vlag van de vijand voeren of daarmee collaboreerden. De commissievaarder diende een lastgeving (een commissiebrief) van de overheid te bezitten en gaf zijn buit over aan justitie. Commissievaart was, mits onder de voor geschreven regels uitgevoerd, een legale activiteit en mag niet met piraterij worden verward. Piraten hadden meestal geen of een valse lastgeving, opereerden ook bui ten oorlogstijd en doorgaans willekeurig te gen schepen van alle nationaliteiten. Om de Franse commissievaart te weer staan, stonden voor de marine diverse mo gelijkheden open: kustbewaking, konvooi- ering, blokkades en bombardementen van Franse kuststeden en het opereren tegen de Franse commissievaart met kruiser- eskaders. Primair diende de eigen kust be schermd te worden, omdat de koopvaart een veilige thuishaven behoefde en de landsverdediging evident was om een Franse opmars te voorkomen. Het waren vooral het kustgebied van de Wester- scheldemonding tot het Maasmondgebied en de vaarroutes naar de rede van Texel die om speciale bewaking vroegen tegen de acties van Duinkerker commissievaart. De acties van de Fransen zouden zich vooral in de laatste jaren van de oorlog steeds vaker afspelen in de riviermondingen of in de na bijheid van kustplaatsen.1 De twee grootste kaperhavens uit de geschiedenis: Vlis- singen en Duinkerken liggen hemelsbreed slechts negentig kilometer van elkaar ver wijderd. De dreiging van de Duinkerker commissievaarders leidde tijdens de Negenjarige Oorlog diverse malen tot pa niekreacties binnen het gewest Zeeland en noopten voortdurend tot anticiperen met eigen maritieme middelen. Nog voor de oorlog aan Frankrijk was verklaard werd in januari 1689 het fregat de Somer, gecom mandeerd door Andries de Boer, in staat van paraatheid gebracht ter bescherming van de haven van Veere.2 Toch was het mogelijk om, ondanks het drukke scheep vaartverkeer, via de Kanaalroute in de Republiek te geraken zonder voor Franse commissievaarders te moeten vluchten. Op 1 mei 1690 kwamen de schepen den Dolfyn van kapitein Abraham van der Zaan en de 4 Gebroeders van kapitein Andries Meyster voor de rede van Vlissingen. Beide schepen waren in 32 dagen van Genua ge zeild met olie, fruit en papier en waren op 13 april met een Vlaams konvooi uit de baai van Cadiz vertrokken en zonder een Franse kaper tegen te komen of konvooi begeleiding te hebben gehad via het Kanaal binnengekomen.3 Dit gebeurde echter niet vaak; doorgaans werden Franse schepen ontmoet. Zonder escorte of hulp uit een konvooi was een langzaam zeilende koop vaarder kansloos tegen snel laverende ka- 12 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2001 | | pagina 14