vrij kon maken. De defensieve taak van de
blokkadevloten werd opzijgezet voor een
offensieve: met het bombarderen van de
Franse havensteden zou voorgoed een ein
de gemaakt kunnen worden aan de acti
viteiten van de commissievaarders. Het ri
sico van een daarmee samenhangende
invasie maakte het voor Frankrijk noodza
kelijk om een deel van haar troepen te re
serveren voor de bescherming van de kust
steden.22 Deze waren goed voorbereid en
uitgerust voor dergelijke aanvallen. Vooral
de Duinkerkers hadden hun stad goed be
schermd. Niet alleen vanuit zee, maar ook
vanaf het land. In september 1694 was het
land voor de poorten van de stad onder wa
ter gezet nog voordat de geallieerde vloot
zich voor de stad vertoonde.23 Hoewel de
haven van Duinkerken ongeschonden de
oorlog doorkwam kan dit niet van alle
Franse havens gezegd worden; Dieppe bij
voorbeeld liep wel zware schade op.
Afgezet tegen de enorme vloten die ervoor
ingezet werden, de kosten die dit in finan
ciële en materiële zin meebracht en het
verlies aan mensenlevens kunnen de bom
bardementen echter als weinig succesvol
gekwalificeerd worden: het Franse militaire
apparaat bleef intact. De geallieerde be
schietingen hadden vooral de bevolking
grote schrik aangejaagd.24
Waarom werd Vlissingen niet in de as
gelegd?
Naar aanleiding van de geallieerde bom
bardementen werpt zich de vraag op waar
om de Fransen nooit getracht hebben een
'desseyn' om Vlissingen in de as te leggen
ten uitvoer te brengen. Dit zou echter geen
sinecure geweest zijn. Evenals bij Duin
kerken maakten de fortificaties van de stad
en de natuurlijke omstandigheden (zand
banken en ondiepten voor de kust) een
dergelijke expeditie tot een zeer hachelijke
onderneming. Het was buitengewoon ris
kant om met een grote vloot de Wester-
schelde op te zeilen. Het was en is niet
moeilijk om voor Vlissingen te komen,
maar de westenwind zorgt ervoor dat het
bijkans onmogelijk is om binnen een getij
de met een volledige vloot weer terug te
zeilen naar de Noordzee. Het was voor de
Zeeuwen niet moeilijk om een hinderlaag
voor de Fransen te leggen in de ondiepten
van vaarwater zoals het Oostgat, de
Deurloo, de Wielinge of de Sardijngeul.
Bovendien toonden de Staten van Zeeland
in het voorjaar van 1696 aan tot een snelle
mobilisatie van de eilandverdediging in
staat te zijn. Tevens ontbrak het de Franse
admiraliteit na 1692 aan slagkracht en fi
nanciële middelen om een dergelijke
onderneming op touw te zetten. Het gros
van de Franse vloot was opgelegd en de
admiraliteit trachtte vooral door de com
missievaart te stimuleren de handelsvaart
van de geallieerden onmogelijk te maken25
en het gevaar van geallieerde kapersche
pen uit onder meer de Zeeuwse havenste
den te minimaliseren.
De bestrijding van het Franse kaapvaart-
probleem werd het beste opgelost door
konvooiering en intensieve kruisvaart in de
Scheldemonding. Methodes als het bom
barderen van havens, het leggen van blok
kades of het vernietigen van de vijandelijke
vloot bleken te vaak tot mislukking ge
doemd en te weinig effect te hebben.
Goede kustbewaking was nuttig, maar kon
desondanks geen aanvallen van commis
sievaarders op de riviermondingen en
stranden en plundering van de achter de
duinen gelegen dorpen en boerderijen voor
komen. Ofschoon dit geen direct gevaar
voor het gewest opleverde veroorzaakte de
angst verwekt door een individuele aanval
van een Duinkerker kaperschip een dusda
nige psychose onder de bevolking dat elke
berichtgeving omtrent troepenconcentratie
en offensieve activiteit van krijgsmacht
onderdelen bij de Fransen leidde tot on
middellijke angst voor een invasie en aan
leiding was tot acute grootschalige
defensieve maatregelen, terwijl de collec
tieve aanval geen reële was en los moet
worden gezien van solistische kaperacti
viteit. De eigen commissievaarders konden
nog enigszins uitkomst bieden. Zij kruisten
- weliswaar veplicht - na het uitvaren veer
tien dagen in de Noordzee en begeleidden
18
Den Spiegel