schap in Middelburg te schenken. Het ging hier om twee grafstenen afkomstig van een afgebroken nonnenklooster en een geblind doekt stenen vrouwenhoofd, een restant van Vrouwe Justitia, dat op het in 1809 verbrande stadhuis stond. Raadslid Kalb- fleisch. die zich de gebeurtenissen in 1881 nog helder herinnerde, vroeg of het niet be ter was deze voorwerpen in bruikleen af te staan aan het genootschap. Mocht Vlissin- gen ooit zelf een museum willen oprichten, dan konden deze bruiklenen terugkeren naar de plaats van herkomst. Burgemees ter Tutein Nolthenius zag weinig in een Viis- sings museum omdat Middelburg hier in voorzag. Het museum in Middelburg had reeds Vlissingse voorwerpen in haar collec tie en droeg immers een Zeeuws karakter. De kans dat Vlissingen ooit nog een mu seum binnen haar poorten kreeg was hier mee voorlopig van de baan. Buiten de raad maakte men zich meer druk om het genomen besluit. In de Vlissingsche Courant van 22 december stond een inge zonden stuk dat ondertekend was met: 'Een Vlissinger van geboorte'. Achter dit pseu doniem ging Willem van der Os schuil, een jonge en ambitieuze Vlissinger, die trots op het verleden van zijn stad was. Hij hield een warm pleidooi voor het stichten van een Oudheidskamer in Vlissingen: 'Bijna geen stad is er in ons vaderland, of zij kan wijzen op eene of meer zalen, waarin verschillende zaken, die op hare oudheid betrekking hebben tentoongesteld zijn. Te vergeefs zocht men helaas! in Vlissingen naar zulk eene oudheidkundige verzame ling. Zelfs wanneer de gelegenheid zich voor doet, om zulk een collectie aan te leggen, laat men die voorbij gaan. Vervolgens schrijft hij over de bij het Zeeuwsch Genootschap tentoongestelde Vlissingse voorwerpen: 'De Vlissingsche zaken, die er zijn, staan over 't algemeen ver van elkaar in afzon derlijke vertrekken en worden dan natuur lijk niet bekeken, omdat zij uit de geboorte stad van de Ruijter komen, maar dewijl zij qua talis het beschouwen waard zijn. Ja, hoe wij het ook toejuichen, dat het Zeeuwsch Genootschap in omvangrijkheid toeneemt en vele Zeeuwsche merkwaardig heden in bezit krijgt, wij zullen het steeds betreuren, als oudheden, die in een stede lijk museum thuis behooren, daarheen ge bracht worden en dat nog wel, door toe doen uan het stadsbestuur zelf. De kamers van het archief hier bevatten nog plaats genoeg, om tijdelijk opgegravenen en andere belangrijke zaken te bewaren. Van der Os was zijn offensief voor een Oudheidskamer begonnen. Zo werd ook burgemeester Tutein Nolthenius vereerd met een bezoek. Tutein was in 1888 naar Vlissingen gekomen. Als historisch geïnte resseerde had hij zich erover verbaasd dat er in Vlissingen zo weinig 'historisch inte ressante overblijfselen' te vinden waren. Tot aan zijn vertrek naar Apeldoorn in 1897 hield hij zich intensief bezig met het Vlissingse verleden. Zo kopieerde hij enke le Vlissingse plattegronden uit andere ar chieven en liet hij bij zijn vertrek in 1897 een pak met aantekeningen na over de ge schiedenis van Vlissingen. Tutein zag dan ook wel brood in het plan van Van der Os, waarmee de zaak al half gewonnen was. Voorbereidingen Een week later stuurde Van der Os een brief naar het gemeentebestuur waarin hij zijn roep om de oprichting van een Oudheids kamer nog eens uiteen zette. Dat klagende burgers niet altijd nul op rekest krijgen blijkt wel uit het besluit van de gemeente raad van 17 januari 1890. Burgemeester en Wethouders stellen voor om het raadsbe sluit van 20 december 1889, waarbij de oudheidkundige voorwerpen aan het Zeeuwsch Genootschap werden afgestaan, in te trekken. Tevens ligt er een voorstel op tafel van de raadsleden Gewin en Kalb- fleisch en de heren Wibaut en Van der Os om een kamer op het stadhuis in te richten als Oudheidskamer. Blijkbaar zijn er nogal wat raadsleden in de afgelopen vier weken 14 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2002 | | pagina 16