De legitimering van het oprichten van de
Oudheidskamer klonk in al deze ingezon
den brieven door. Vlissingen liep als het
ware warm voor de Oudheidskamer, wat
ook blijkt uit de volgende reactie:
'Velen zullen het, naar wij vertrouwen,
waarderen dat, hetgeen de traditie aan de
hand deed, verzameld, gezuiverd, gerang
schikt, als het ware met één blik kan wor
den omvat, in betrekkelijk klein bestek bij
eengebracht, het nagaan gemakkelijk
maakt. Zulk eene inrichting is eene Oud
heidskamer, is eene kamer, waarin elk
voorwerp eene gebeurtenis voor den geest
doet komen, waarin al wat wij zien, ons
verhaalt van voormalige toestanden. Waar
ons verstand gescherpt, ons hart geroerd
wordt en waar onze verbeelding gaat ont
vlammen bij de aanschouwing, van het
geen daar plastisch voorgesteld, of in boe
ken en handschriften ter lezing wordt
gegeven.
C.A. Kalbfleisch, medeoprichter van de
Oudheidskamer. Hij speelde vanaf de oprich
ting in 1890 tot aan zijn dood in 1922 een
belangrijke rol in de eerste decennia van de
Oudheidskamer. In de geschiedenis is hij altijd
- ten onrechte - in de schaduw van Van der Os
blijven staan.
(Fotocollectie Gemeentearchief Vlissingen)
Intussen werd op de tweede verdieping van
het Stadhuis, waar het Oud-archief ge
vestigd was een oudheidskamer ingericht.
De beperkte ruimte deed al gelijk uitzien
naar een betere huisvesting. De commissie
had haar oog al laten vallen op de Gevan
gentoren aan de Boulevard. De Rijksover
heid, eigenaar van de toren, had namelijk
laten weten van het beheer en eigendom af
te willen ten gunste van de gemeente.
Opening
Op 27 augustus 1890, 's middags om één
uur was het dan eindelijk zover en kon men
overgaan tot de officiële opening van de
Oudheidskamer. Voorzitter Gewin van 'De
Commissie', zei in zijn toespraak: 'Al is hier
nog niet veel bijeengebracht, er is toch ge
noeg verzameld om een waardig begin te
maken en bevind je je bij een bezoek aan
een Oudheidskamer plotseling in een an
dere wereld'. Vervolgens maakte hij een
opmerking, die misschien ook in onze he
dendaagse excuuscultuur op zijn plaats zou
zijn:
'Bijtijds denke men er echter aan, dat men
aan de dooden eerbied verschuldigd is, dat
wij, wat zij deden, in het licht van hunnen
tijd moeten beschouwen, dat wij hen niet
uit de lijst hunner omgeving mogen rukken
en dat wij even rechtvaardig over hen oor
delen moeten, als wij zeiven hopen, door
een volgend geslacht beoordeeld te zullen
worden
Vervolgens kwam burgemeester Tutein
Nolthenius aan het woord. Deze verhaalde
dat het hem bij zijn komst tegenviel wat er
aan oudheidkundige zaken werd aangetrof
fen binnen de stad. Veel was er afgestaan
aan het Zeeuwsch Genootschap, was ver
brand of weggeraakt. Tutein, die evenals
een eerdere voorganger H.P. Winkelman
een warme belangstelling voor het verleden
koesterde, was blij met de Oudheidskamer.
Na de toespraken werd Willem van der Os
in het zonnetje gezet, die als initiatiefnemer
alle eer toekwam. Van der Os werd door de
burgemeester bedankt met de woorden
April 2002
17