Willem van der Os en de oprichting van
de Oudheidskamer te Vlissingen Ad Tramper
'Vlissingen heeft een groot, een zeer groot
verlies geleden. Een jonge man, Vlissinger van
geboorte en blakende van liefde voor zijne
vaderstad, is onverwacht door den dood
weggenomen'. Met deze zin opent de
Vlissingsche Courant van 31 oktober 1890.
Sn het in memoriam wordt de dood betreurd van
Willem van der Os, een veelbelovende rechten
student, oprichter van de Oudheidskamer en
oekomstige steunpilaar van de stad Vlissingen.
De schrijver van het in memoriam, Frederik
Nagtglas, een oudere vriend van Van der Os
schrijft: 'het schijnt het lot van Vlissingen te
wezen, dat haar edelste zonen blijven'.
Hij eindigt het indruk wekkende stukje met:
'Beloften voor een toekomst, die niet daagde,
Bloesems, die de dood niet rijpen deed.
Zoo ging het met Jacobus Bellamy,
zoo met Jan Francois Brouwenaar,
zoo nu weder met Willem van der Os
Wij zullen hun gedachtenis in eere houden en
God danken, dat zij geleefd hebben.'
In onderstaand artikel wordt aandacht be
steed aan het leven van Willem van der Os,
met in het bijzonder de oprichting van de
Oudheidskamer, die zonder zijn bemoeienis
misschien nooit van de grond gekomen
was.
Opmaat voor een Oudheidskamer
Soms kunnen negatieve voorvallen in het
verleden toch een positieve bijdrage leve
ren aan de toekomst. De gemeenteraad
van Vlissingen moest op 23 mei 1881 een
besluit nemen of zij een achttal zilveren
voorwerpen zou verkopen aan het Neder-
landsch Museum voor Geschiedenis en
Kunst te 's-Gravenhage, een voorloper van
het Rijksmuseum in Amsterdam. De over
het algemeen zeer fraaie voorwerpen,
waaronder de zilveren drinkschaal die bij de
eerste viering van het Heilig Avondmaal in
1571 te Vlissingen was gebruikt dreigden
buiten de provincie te geraken. De in geld
nood zittende gemeente kon de 18.000,00
die hier tegenover stond goed gebruiken.
Maast het financiële motief was de geringe
belangstelling van de Vlissingse bevolking
voor historische voorwerpen een andere re
den voor deze vergaande beslissing. Het
gemeentebestuur stelde vast dat er de laat
ste dertig jaar bitter weinig ingezetenen
naar de voorwerpen hadden omgezien. In
een Rijksmuseum zouden de objecten stel
lig beter op zijn plaats zijn dan in een
achterafkamertje van het stadhuis aan de
Houtkade.
Niet iedereen in de raad liep warm voor het
afstotingsbeleid van de raad, waaronder dr.
J. van de Beke Callenfels. Deze meende
dat de gemeenteraad niet de bevoegdheid
had om deze voorwerpen te verkopen. In
de Vlissingsche Courant - het podium in
Vlissingen om een mening te verkondigen -
vroeg P. Goeree zich af of de gemeente wel
het recht had om geschonken voorwerpen
te gelde te maken en of dat niet tegen de
intentie van de schenker in ging. De ge
meenteraad herhaalde haar motieven en zo
verhuisden de antiquiteiten naar Den Haag
en een paar jaar later naar het nieuwe
Rijksmuseum in Amsterdam. In hetzelfde
jaar gaf de gemeenteraad nog eens vier zil
veren voorwerpen, afkomstig van de vroe
gere gilden in bruikleen aan hetzelfde mu
seum.
Les uit het verleden
De gebeurtenissen van 1881 dreigden op
kleinere schaal herhaald te worden in
1889. Bij de raadsvergadering van vrijdag
20 december 1889 had de Vlissingse ge
meenteraad besloten om drie opgegraven
voorwerpen aan het Zeeuwsch Genoot-
April 2002
13