Bij een afscheid
Van Oudheidskamer via Stedelijk Museum
naar Maritiem MuZEEum
Jan Hintzen
Aan het eind van de negentiende eeuw kent
Vlissingen een economische opleving. Als klei
ne industrie- en havenstad krijgt het een nieuw
aanzien. Het blijft echter bij kleine veranderin
gen. Want er kan niet - zoals in twee voorbije
eeuwen het geval was - rijkelijk geput worden
uit de vele inkomsten van overzee. Alle ver
nieuwingsplannen kunnen daarom niet uitge
voerd worden. Door geldgebrek staat zelfs in die
tijd het behoud van cultureel erfgoed niet hoog
op de wensenlijst van het stadsbestuur. Eerder
wordt gekeken of er geen opbrengst uit de be
waarde schatten van het verleden te halen valt.
Maar er gebeurt wel heel wat in die jaren.
Sinds 1873 heeft Vlissingen een treinver
binding met de rest van Nederland en met
Duitsland. Gelijktijdig komt het Kanaal
door Walcheren tot stand. Aan het Vlissing-
se eind van dit kanaal zijn twee nieuwe
binnenhavens, een sluizencomplex en een
buitenhaven met een open verbinding naar
de Westerschelde aangelegd. De economie
van Walcheren, na de Franse inval van
1795 ingestort, krijgt nieuwe impulsen. En
Vlissingen profiteert mee van die opleving.
Bij de oude havens, aan het dok, wordt een
scheepswerf opgericht, de Koninklijke Maat
schappij De Schelde. De Stoomvaart Maat
schappij Zeeland begint in 1875 een dage
lijkse verbinding met Engeland; eerst naar
Sheerness, na een half jaar naar Queen-
borough. De moderne stoomschepen van
de maatschappij brengen al snel veel toe
risten, zelfs ook gekroonde hoofden uit
Europa naar Engeland. Daarom bouwt Vlis
singen een futuristisch stationsgebouw aan
de buitenhaven met een koninklijke wacht
kamer. Ook komen er nieuwe hotels; bij
voorbeeld aan het eind van de Boulevard
het luxueuze Grand Hotel des Bains, later
Grand Hotel Britannia genaamd. Ook het
goederentransport en het monopolie voor
het postvervoer naar en van Engeland zijn
van groot belang voor de Stoomvaart
Maatschappij Zeeland.
Toch heeft Vlissingen in die tijd niet de al
lure van een grote stad. Ook zijn er weinig
echt rijke burgers. Hoewel dichtbij het cen
trum een scheepswerf en een gasfabriek
gevestigd zijn, komt de stad eerder agra
risch over. Boerderijen, hooibergen en
mestvaalten (in 1890 worden er meer dan
130 geteld) zijn belangrijke elementen in
het straatbeeld. Slechts een kleine honderd
Vlissingers kunnen zich een paard met rij
tuig veroorloven. Zoals de familie Van der
Os die een vermogen heeft vergaard met
de bouw van een nieuw soort brandspuit.
(Voor een uitgebreidere beschrijving van de
familie Van der Os wordt verwezen naar het
artikel van Ad Tramper)
1890: De oprichting van het museum in
het stadhuis.
De gemeente Vlissingen bezat een fraaie
collectie historische zilveren voorwerpen uit
de zeventiende en achttiende eeuw. Deze
verzameling was gered uit het voormalig
stadhuis aan de Groote Markt, dat in 1809
door Engelse troepen in brand was gescho
ten. Maar het gevoel voor de oude cultuur
moest het bij de stadsbestuurders in 1881
afleggen tegen de noodzaak geld te verkrij
gen voor nieuwe stadsontwikkeling. Dus
besloot de gemeente deze zilververzame
ling te verkopen. Gelukkig kon door tus
senkomst van het hoofd van de afdeling
kunsten en wetenschappen van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken, jonk
heer Victor de Stuers, de Staat deze voor
werpen aankopen, ten behoeve van het
April 2002
3