ming, zodat het totaal op 33 doden kwam te staan. Op de Schardijnkade: Maria van Pottelberg; in de Scherminkelstraat: Jacobus van Hoorn, zijn vrouw Maria Rissent en hun kleinzoon Willem Jacobus Zander; in de Walstraat: Johanna van den Bergh, Johanna Ketner en de dienstmaagd Jans; in de Lange Zelke: Tannetje Pennings; in de Koudenhoek: Cornelia Trampers, Jacobs Louwrier en de weduwe Putman; in de Paardenstraat: Grietta Brieve en drie van haar kinderen, André Crepin, Maria Crepin, Elizabeth Deuninck, Johanna van Enst, Cornelia Kool, een vrouw genaamd Maria en de weduwe van Sijbrand Pieterse; in de Palingstraat: Maria de Korte en haar zoontje, Elizabeth van der Husel met haar twee kinderen en Maria Didere; in de Korte Walstraat: Jeanette de Ie Lijs; in de Lange Noordstraat: J.J. Boom en in de Onderstraat: de vrouw van Jan Roe- lofs. De twee personen, die later aan de gevol gen van de watervloed stierven, waren: in de Palingstraat: Jan Baart Zoetevoeld en in de Koudenhoek: Andries de Hottel. Zo tekende Van Hoek het verhaal op van de slachtoffers, die in de Paardenstraat werden aangetroffen: '/Va het afloopen van het wa ter, vond men in eene woning in de Paling straat, het lijk van eene vrouw, met name Elizabeth van der Husel, weduwe van Jan sen, benevens die van hare beide kinderen, welker houding de duidelijkste blijken op leverde, dat zij met hare kinderen den aan- grijnzenden dood had trachten te ontvlug- ten, maar daarin, door het snelle rijzen van den vloed, was verhinderd geworden. Zij had haar jongste kind in hare armen ge kneld en lag, gelijk ook haar oudste kind, reeds met haar halve ligchaam buiten de bedsponde, genegen, naar het scheen, om de vlugt te nemen.' Eveneens dramatisch is zijn beschrijving over het vinden van het stoffelijk overschot van Willem Jacobus Zander in een huis aan de Scherminkel straat: 'Allen, die in dezen vloed hun einde vonden, werden, naar het schijnt, gedeelte lijk door het water, als in eenen oogenblik, versmoord en in de eeuwigheid overge voerd, zonder des aangaande eenige be wustheid te hebben. Tot een staaltje hier van diene de ligging, waarin de kleenzoon van Jacobus van Hoorn en Maria Rissent, Willem Jacobus Zander, op zijn bed gevon den is. Deze jongeling lag met zijn eene hand onderzijn hoofd als in eenen zachten en gerusten slaap, terwijl het deksel op zijn ligchaam liggende geen het geringste blijk opleverde, dat hij, bij zijn insluimeren in de eeuwigheid, eenige beweging gemaakt had.' De gemeenteraad nam het besluit om in principe alle kosten voor het begraven van de slachtoffers voor zijn rekening te nemen. Sommigen, die het zich konden veroorlo ven, kozen er echter voor de kosten voor eigen rekening te nemen. De kosten voor kerkelijke rechten en stedelijke belastingen werden in die gevallen kwijtgescholden. De begraaf-plechtigheid voor rekening van de gemeente vond plaats op 19 januari. Vanaf het Gasthuis, waarnaar de gekiste lichamen waren overgebracht, liep een lijkstoet, ondermeer bestaande uit leden van de ste delijke regering en de Broederschap der Vrijmetselaren, naar het kerkhof. De plech tigheid werd afgesloten met een dankwoord door de president van de raad, mr. A.F. Clement. Behalve over eerdergenoemde slachtoffers verhaalt Van Hoek tevens over een aantal moedige reddingen, die in het holst van de rampnacht hadden plaatsgevonden. Over de redding van Maria Antheunissen, een vijftienjarig meisje dat bij haar grootmoeder tijdens de ramp in een kelderkeuken sliep, schrijft hij het volgende: 'Wakkergeworden zijnde, schreeuwde zij, meer dan een ge heel uur, om hulp, en deed, door haar ge jammer, ook de overige huisgenooten, die in eene diepe rust lagen, ontwaken. Men stond op, om haar te redden, maar nu was de kelder reeds geheel vol geloopen, en al le redding scheen onmogelijk. Op het ge roep om bijstand door het huisgezin buiten de deur, traden wel, offschoon het eerst drie uren in de morgenstond was, eenige men- schen binnen, en betreurden het ongeluk kige kind, maar niemand van deze durfde 14 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2003 | | pagina 16