precies was, maar gezien de geologische gesteldheid van het gebied vóór het jaar 1000 ligt het voor de hand dat deze ook toen al in de buurt van het huidige Breskens was. Vanuit Vlissingen gezien lag dat punt aan de overkant namelijk het dichtst bij. De Honte of Westerschelde was in die tijd veel minder breed dan nu. Het grootste deel van het uit Frankrijk en België afkomstige Scheldewater stroomde via de huidige Oos- terschelde naar zee, en volgens Reygers- berch schuurde de Honte pas omstreeks het jaar 938 uit tot een woeste rivier nadat hij door de duinen heen was gebroken. Hij noteert in zijn kroniek: 'Joannes Borsatus scrijft dat doutste vloet- water van zeelant Tschelt was, ende dwater datmen den Hont noemt. Twelc nu ter tijt tusschen zeelant ende Vlaenderen van Tschelt inde zee loopt daghelicx grooter breeder wijder en dieper geworden is, sich- tent sedert) dat die duynen van de wie lingen tusschen Vlaenderen en zeelant ghe- scheyden zijn, dat was ontrent den iare neghenhondert ende agtendertigh. du- er twater dat uter zee gecomen is, ende van dopper water dat seer grof ende groot uut t geberchte ghecomen is also dat die stroo men seer sterc geworden zijn en dye diep ten seer wijt ende breedt.'4 Waaruit moge blijken dat de huidige over stromingen door overvloedig rivierwater geen unicum zijn in de geschiedenis van de Lage Landen. Voordien was de Westerschelde niet meer dan een getijdengeul van hooguit een paar honderd meter breed waarover waarschijn lijk platbodemde vissersbootjes heen en weer voeren, die eenvoudigweg op de slikachtige oever werden gezet. Het landschap eromheen was vergelijkbaar met het huidige Verdronken Land van Saeftinge: schorren, slikken en zandplaten, doorsneden door kreken, met de Honte als hoofdgeul. Een veenachtig gebied dat ge makkelijk veranderde onder invloed van water en wind. De eerste, min of meer rondtrekkende, bewoners van het gebied ten zuiden van de Honte waren waarschijn lijk schaapherders. Op het zogenaamde oudland op de wat ho ger gelegen zandruggen aan weerszijden van het water ontstonden rond 900, als ver dediging tegen de plunderende Moorman nen, nederzettingen en grotere verdedi gingswerken, met als belangrijkste in deze streek Middelburg, Oost-Souburg en Oostburg.5 In Vlaanderen ontstond rond diezelfde tijd Brugge dat in enkele eeuwen een machtig handelscentrum werd. Tussen 1000 en 1250 vestigden zich rond de monding van de Honte, op ingepolderde stukken schor, steeds meer landbouwers en schaapherders. Terwijl de mensen langza merhand land wonnen op de zee, nam de zee zo nu en dan ook fors land terug. In de ze periode sloegen stormvloeden grote de len van het land weer weg. Zo ontstond waarschijnlijk in 1134 het Zwin, met een diepe uitloper naar Brugge. Daaraan dank te de stad haar groeiende welvaart, maar al rond 1200 was het Zwin zo ver verzand dat eerst het noordelijker gelegen Damme en later Lamminsvliet, de oude kern van het tegenwoordige Sluis, opkwamen als haven plaats. De Westerschelde had zich in middels sterk verbreed, maar was nog een stuk smaller dan tegenwoordig. Door de vruchtbare kleibodem werd vooral Noordwest-Vlaanderen de voorraadschuur en leverancier van granen, en mede dank zij de vele schapen op de schorren kreeg Brugge een belangrijke lakenhandel, die vooral op Engeland was gericht. Daarnaast speelde Zeeland vanaf rond 1200 een rol als doorgangsgebied, maar ook als expor teur van zout naar bijvoorbeeld Utrecht en van zeevis naar Antwerpen.6 Met het toene men van de handel kwam er meer verkeer tussen de Noordelijke Nederlanden en Vlaanderen. Het werd tijd om de veerdien sten enigszins te reguleren. In de elfde eeuw maakte het hele gebied deel uit van het graafschap Vlaanderen. Later kwam het toe aan de graaf van Hol land als leen van de graaf van Vlaanderen. Deze graafschappen bezaten het tolrecht op de wegen in hun gebied en ook het April 2003 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2003 | | pagina 17