strand was waar blijkbaar een veerschuit
aan land werd gezet. Het zou nog tot 1617
duren voor er in de bronnen opnieuw spra
ke is van een schuit die van Breskens naar
Vlissingen voer.
Na 1500
'In denjare 1547, hebben de Burghermees-
ters van Vlissingen, by bevele van haren
Heer, Maximiliaen van Burgundien, gheme-
ten de wijdte tusschen het Westersche hooft
ende het naeste hooft van Breskens; ende
wiert bevonden op een leegh water 843
Roeden, ende voorts van 't leech water tot
aen den dijck van Breskens 287 Roeden.'14
De afstand tussen het paalhoofd van
Vlissingen en dat van Breskens werd voor
het eerst officieel gemeten. Uitgaande van
de Biooise roede die in Zeeland veel werd
gebruikt en die 3,6 meter bedroeg, was de
breedte bij laag water tussen de uiteinden
van de paalhoofden dus 3042 meter en tot
aan de dijk van Breskens nog eens 1033
meter. Ruim drie, respectievelijk één kilo
meter. Het strand voor Breskens was blij
kens de kaarten uit die tijd zeer breed.
De tegenwoordige vaarafstand van het veer
Vlissingen-Breskens bedraagt vijf a vijf-
eneenhalve kilometer.
Er staken dus zowel aan de kant van
Breskens als van Vlissingen lange paal
hoofden ver in zee, die bij laag water droog
vielen, zoals nu nog het geval is met de
paalhoofden aan de kust van West-Zeeuws
Vlaanderen en Walcheren. Boxhorn meldt
in zijn beschrijving van Vlissingen van rond
1640 dat voor de haven een lang en zeer
massief paalhoofd in zee steekt dat een
goede bescherming biedt tegen de 'aen-
stoot van de holle Zee'.15
Dat die paalhoofden ook een probleem
konden vormen blijkt uit een vroege kritiek
in het Tractaet van Dyckagie waarin
Andries Vierlingh het gebruik van de hoofd
en als aanlegplaats veroordeelde, omdat ze
ook de vijandige schepen de mogelijkheid
bood te landen.16
Het werden kommervolle tijden want vanaf
1568 woedde de Tachtigjarige Oorlog die
ook diepe sporen zou trekken in het huidige
West-Zeeuws Vlaanderen. In 1570 ver
woestte de Allerheiligenvloed ook nog eens
grote delen van het land. Het eiland Wulpen
werd verzwolgen en vanaf 1583 was de
verwoesting door de oorlog zo groot dat het
gebied bij springtij en hoge vloed als één
onafzienbare watervlakte was, waaruit
slechts de bouwvallen van torens en kerken
opdoken, en 'binnen Oostburg heerschte
op dat tijdstip zoo groote verlatenheid, dat
de wolven er alle nachten uit een put op de
markt kwamen drinken'.17
Dat er een veertigtal jaren later toch weer
een overzetveer was tussen de Nederlan
den en Vlaanderen blijkt uit een vermelding
uit 1617 wanneer Jacob Cats aan zijn broer
Cornelis schrijft: 'Laet oock eens een peert
op Bresande Breskens) senden off den
schuijtman van der Groede herwaerts coo-
men sal ende off hij precijs Maendagh ons
van hier soude connen dienen om des
kockx gereetschap te voeren. Anders sou-
de hier in Vlissingen) een ander schip
moeten huijeren.'16
Blijkbaar woonde een schipper van Groede
op Walcheren destijds in Breskens.
Enige tijd later was er waarschijnlijk al een
geregeld, maar nog niet strak gereglemen
teerd veer tussen Vlissingen en Breskens
met een doorverbinding naar Sluis, want
omstreeks 1660 stelde het Vrije van Sluis
samen met het bestuur van Breskens een
reglement vast voor de vrachtwagens. Deze
reden van de Cadzandse kant van het veer
bij Sluijs naar het strand voor Vlissingen.
Het overzetveer bij Sluis ging over het Zwin
vanaf het kasteel bij Sluis ten noordoosten
van de stad, waar een zekere plek nu nog
het Veerhuis heet, naar het eiland Cadzand.
Vandaar reed de voerman naar het strand
van Breskens tegenover Vlissingen.
De voerlieden moesten met hun paard en
wagen van begin april tot eind september
op 'alle maendage, woonsdage, en zater-
daghe' stipt om zeven uur 's morgens ge
reedstaan. Ze waren verplicht aan de veren
bij Sluis en bij Breskens te blijven wachten
tot precies twee uur 's middags, het tijdstip
April 2003
19