I
f
yi !-.^1
S jfawvlA Qnviuh--
C^HvUv-l v-m-C-O- /- V^GTVW- ^Vtvvf-S^. £$)ivttj£X
aktjoAV^V^
'o-^-wcwA'^' Ö2t-rxeQ^s-
fry $W>/<wkV
CU' a^Ty\^*>
lO-coTr^-^f\;A^ tvc^fe-'
- ^aS' -GcC Ow M-V^5 C dbrrri£^^ ,(_p
TVV^ fyirfe, $vt/W- rpt-iw $yo>cU-;. '{r*- fty&tiSfr
(aX^.^.lnnV-v^-n.g-^ ^«nniSi tvir^ —V ^tV-4vSc^-xv<^S)/ ^'"t-^jf
J) S^WS -S*»v tvky t£ AT£«)0-,v<H% W<fS&«_
7 qJ^ _hP A ->n-avO P S3oftoic4-nrv^ an.^-^/M^^<S^lr»h3
- -Ic-t- VKV^V ><?iv^UH)E-<A: -1-^ if or- ^-^i-ir^Vi^<fl-iSk^
■xc^-hv B^+ C«v5+6t>V C_)<vfó Az-£VH-_^(H- OÖV py<,Ht/
m CVtvC/l>1-Vs-' cvfe Jir(V>m_££tr" ~(y wCWi Jr-Mo-ixthfc, I-TO2
rv
,c
trJLSi K-"^J| (iQdin-iJW ffl-tlfa.
ydo-r+^c^yj-t-uM- <&*$-U&chP
•j^xo-i^ytwS -'M.- <*-C^ •fAu^t)-'-0 ^ö-frWih-—
-"" 71 ./T\ „-)^>.
hri" ^5 i1*-
QvJh
iy
Ordonnantie op het rijden van de
vrachtwagens, ca. 1650. Zeeuws
Archief, Vrije van Sluis, inv.nr. 365.
van vertrek, 's Winters moesten ze van ne
gen tot één gereedstaan voor de veerpas-
sagiers.19
Het vastleggen van dagen en tijden waarop
de voerlieden bij de veren aanwezig moes
ten zijn, had alleen zin als ook bij die veren
sprake was van regelmaat. Hoewel er hal
verwege de zeventiende eeuw voor het veer
nog niets officieel op papier was gezet, moet
er toch volgens 'coustume' zijn gevaren.
Ook de tarieven werden nauwkeurig vast
gelegd. 's Winters was het natuurlijk duur
der dan 's zomers, kinderen beneden de
twaalf jaar reisden voor half geld en die tot
en met drie jaar mochten gratis mee.
In het laatste artikel van het reglement
wordt gemeld dat als voerlieden zijn aange
steld: bij het veer achter het kasteel bij
Sluis de weduwe van Jan Anckems, en aan
het strand bij Vlissingen Jacob Loijsen.
Zoals in oude stukken te lezen is dat bij
Oostburg in 1703 de weduwe van een veer
man ruim dertig jaar het veer had be
diend20, is uit deze ordonnantie duidelijk dat
de weduwe Anckems daadwerkelijk zelf de
wagen heeft gemend.
Dat het vervoer tussen het veer van Sluis
en dat van Breskens niet altijd even vlek
keloos verliep blijkt uit de verklaring van
vier Engelsen die zich op 1 oktober 1784 in
Vlissingen beklaagden.
20
'Kennelijk zij een ijder bij desen, dat wij
William Baker, James Carter, David Brown
ing en Qeorge Browning, ten behoeve van
een iegelijk die het zoude mogen aangaan,
verklaren en voor waarheid bevestigen, dat
wij op gisteren namiddag omtrent quartier
over twee uuren, zijnde in het Eiland van
Cadsand, aan het veer van Sluys, wij aldaar
een wagen huurden om ons te brengen na
Breskens, en voor vragt betaalde ses gul
dens; dat wij op de wagen zijnde, met de
geslotene mantelsak van den derden depo
nent David Browning, wij daar mede ver
trokken na Breskens; dat wij zijnde geko
men tusschen Nieuvliet en Groede, dewijl
het zeer koud was, resolveerden om een
kleyne tijd te wandelen, en dan weder op
de wagen te komen, en daarom de gemel
de mantelsak op de wagen lieten; Dat wij
vooruyt wandelende in verwagting en ver
trouwen dat de wagen ons zoude volgen,
wij korts daarna zagen dat voornoemde
wagen was gekeerd, en reed de weg op na
gemelde veer, waarom wij de wagen agter
na zetten om de zelve in te halen, maar de
voerman een groot end voor uyt zijnde, en
veel haast makende, konden wij hem niet
krijgen.
Waarom wij onse klagten deeden aan de
Borgermeester van Nieuvliet Isaac Luteyn,
doch te vergeefs, en also wij noodzakelijk
onse reijs moesten vervolgen zo zijn wij te
Den Spiegel