Er was nog een helling in de haven. Die was in de hoek bij het witte gebouwtje van de marechaussee. Toen was het nog van de opzichter van de fortificatiën, een militaire afdeling waar een adjudant zetelde als hoogste man. Die adjudant had, omdat hij hoofd van de fortificatiën was, een rood plaatje op de punt van zijn kraag, wat wij als jongens prachtig vonden. Voordat Visser kwam, had de havenmeester het toezicht en de verhuur want er moest voor het 'banken' een gulden per keer be taald worden. Dat banken duurde soms een halve dag, maar ook wel eens twee dagen. Daar waren bonnetjes voor van de ge meentelijke administratie. De bank bij het gebouwtje van de marechaussee noemde men de Keibank. Ze hadden deze er bij ge maakt, met dezelfde functie als de balken, alleen liep alles onder water bij hoog water. Ook daar moest een gulden worden be taald. Er waren volgens mij zelfs bonnetjes in de gemeentelijke administratie waar het woord Keibank op staat. Eigenlijk had de gemeente nauwelijks be langstelling voor het visserijbedrijf. Het le verde niets op, want ze moesten wel die ha ven onderhouden. De schippers betaalden aan havengeld niet meer dan een tientje per jaar. Van dertig schippers was dat drie honderd gulden, daar kon de gemeente weinig mee doen. Mijn vader werd in 1920 havenmeester. Hij Vissersschepen voor onderhoud op de Zeehonden- werf, met links aan boord van de ARM 36 Arnold Visser, ca. 1955 (Fotocollectie Gemeentearchief Vlissingen; Foto Dert) was daarvoor een jaar of twintig bij de ma rine geweest. De sluis in de haven is volgens mij ge bouwd in 1856. In die haven heeft ook De Ruyter nog gevaren met de kleine schepen van zijn tijd. De haven werd verknoeid door de uitlaat van de stadsriolering, die uitkwam bij de Zeilmarkt waar vele jaren een houten brug getje heeft gelegen. Met een schuif kon het riool worden opengedraaid en dan liep het rioolwater uit de stad, meestal de wijk van de Steenen Beer en de Wilhelminastraat, in de haven. Dat bruggetje is jarenlang een gevaarlijk punt geweest. Het werd door de gemeente ook niet onderhouden. Doordat het riool er in uitmondde, bleef bij laag water 'salpeter' achter in de haven. Zo noemden de vissers het. Die salpeter tastte de ijzeren bouten aan waarmee hoogaarzen waren geklonken. Daarom konden er ook nooit ijzeren schepen in deze haven worden gelegd, want die werden door de salpeter vorming in de bodem van de modderige haven aangetast. Ook bij wisseling van het tij bleef de salpeter daar hangen. De Vissershaven was dus echt een haven voor houten schepen. Er kwam echter steeds meer ijzer aan de schepen: uitlaten van de motoren, ijzeren roerpennen en allerlei verbindingen. Dit leverde meer scheepsreparaties op dan in andere havens het geval was. In Breskens was ook wel een modderige haven, daar had je de 'zaten'. Zaten zijn balken die uit de wal worden ge legd ter breedte van een schip van onge veer zes, zeven meter. Daar valt de modder overheen. Schepen met een platte bodem konden dan rusten op die balken zoals bij de Zeehondenwerf, maar daar werden de schepen ook gestut. De kuilen waarin de schepen hadden gele gen bleven bij laag water vol met water staan. Tegenover de Zeehondenwerf lagen kleine bootjes van vissers die op de rivier visten. Steigers zijn er gekomen omdat de muur in de haven zo lek was als een mandje. De kelders van de woningen die daar lagen, 12 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2004 | | pagina 14