hoed in opzetten. D'r gezicht was altijd goor en zwart, waste zich nooit, maar het was een lief mens, een schat van een mens al leen ze stonk als de pest... Als we dan binnenkwamen, bleef ze achter zitten en dan riepen we: 'Opoe mag 'k een appeltje?' dan zat ze in de achterkamer. 'Wie bin je?' riep ze dan terug. 'Ja, Jantje en Chrisje' en dan mochten we een appel tje pakken, natuurlijk pakten we er niet één, maar twee of drie. Maar als je nou pech had - want ze verkocht niet alleen ap peltjes maar ook petroleum en als ze dan schonk, dan morste ze wel eens wat. En ze waste d'r handen niet, maar veegde ze af aan een doek. Als je nou pech had pakte je een appeltje met petroleum. Maar ja, dat at je gewoon op; is nog goed voor je reuma ook. Op de toonbank had ze ook blaadjes staan, en daar lagen snoepjes op, die kreeg je in een zakje, een puntzakje, maar soms ook wel in een oude krant of in je hand. Die snoepjes, dat waren jodenspekken, toffees of balletjes. En ook al kwamen we dan voor een halfje (halve cent) ze kwam toch naar voren, zélfs voor 'n halfje. Dan boog ze over dat blaadje en zei dan 'Moetje dit hebben?' maar als we dan iede re keer nee zeiden, omdat we andere snoepjes wilden dan moesten we zelf maar De Duinpoortschoo! in de Coosje Buskenstraat, 1921. De jongen met het bordje is Chris van Ochten, broer van de verteller. Citerst rechts staat de onderwijzer Sitzen (bijgenaamd: de Turk). (Fotocollectie Gemeentearchief Viissingen; Collectie J.J.M. Hofman) kijken, maar ondertussen had ze al die snoepjes omhoog gehouden en stonken die snoepjes naar de petroleum. En wij - als kinderen met vuile handjes - zaten er ook nog eens aan. Maar ja, toch eten hè, want daar gaf je niet om. En die kat van d'r zat er de hele tijd naast. Ik zal het nooit vergeten, maar dan begon ie te miauwen als ze daar stond. Dan ging ze even naar achter om een pannetje melk en dat goot ze in beetjes op de toonbank, gewoon op de kale toonbank. Achter had ze er nog één, maar die kreeg op tafel, op het zeiltje. Alles voor d'r béestjes, de béest- jes. Dat was d'r lust en d'r leven. We hadden als kind natuurlijk ook nogal 'ns honger als we uit school kwamen, we zaten eerst op de Klompenschool, maar later op de Duinpoortschool bij meester Sitzen, die noemden ze 'de Turk' vanwege z'n zware baard. (Mevrouw Van Ochten kon mij vertellen, dat de jonge Jan zijn klompjes bij het Mariabeeld zette, want daar zouden ze toch niet gestolen worden). Als we dan uit school kwamen zei m'n moeder: 'Qa maar naar opoe.' Je moest wel je klompen uitdoen, het was meer troep als wat anders, maar je moest je klompen uitdoen voor je binnen stapte. 'Opoe, 'k heb honger,' riep ik dan naar achteren. 'Moet je een 'stikje' brood hebben?' en dan pakte ze een groot brood en sneed daar dan aan de borst een stuk van af. En dan kreeg je gewoon droog brood met een beetje reu zel als ze 't had. Ik moest vaak voor d'r naar Van Stee in de Moordstraat om reuzel te halen. 'Wel het onderste uit de kan hè?' riep ze me dan na, want daar zitten de kaantjes. Dat brood bij opoe, dat waren dikke stukken, een hele maaltijd. 'Moet je een stikje brood,' zei ze dan, een 'stikje'. Ze was straatarm, maar ze kon altijd wat missen. Ze zag ook 16 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2004 | | pagina 18