maatschappelijke status waakte, deze taak
was daarom weggelegd voor haar broers,
of in dit geval haar zwagers. Haar zusters
Maeijken en Elisabeth waren reeds
getrouwd. Maeijken huwde in 1632 met de
Middelburgse regent Frederik van Rou-
bergen en de middelste zuster Elisabeth
trad in maart 1634 met de Amsterdamse
koopman Nicolaas van der Merct in het
huwelijk.
Het is dan ook logisch dat de heren Van
Roubergen en Van der Merct zorgvuldig
hebben geïnformeerd naar de handel en
wandel van de tien jaar oudere Carel
Martens. Gewoonlijk - en er is geen aanwij
zing dat het hier anders is gegaan - werd dit
al gedaan vóórdat de dame in kwestie haar
instemming tot de conversatie gaf. Van
Jacoba weten we niet wanneer zij haar con
sent heeft gegeven5, maar aan de hand van
Carels brieven moet dat omstreeks mei zijn
geweest als hij zijn formele aanhef na vier
lange maanden wijzigt in 'mijn alderliefste
camerade'.
Nu lijkt deze formele aanvang en de finan
ciële controle weliswaar op een fusie tussen
twee bedrijven, en op de keper beschouwd
was een huwelijk in die kringen dat ook.
Immers, we spreken over een periode dat
er sprake was van een maatschappij waar
in allianties, status en persoonlijke relaties
uiterst belangrijk waren in het dagelijkse
leven. Hierdoor is lang gedacht dat huwe
lijken op de meest liefdeloze wijze werden
bekokstoofd door geldhongerige familie
leden die hun kans schoon zagen om met
een ongehuwde zuster - of nichtje - de
familie hoger op de maatschappelijke ladder
te krijgen. Nogmaals, voor een deel hiervan
valt dit niet te ontkennen, maar na die -
plat gezegd - eerste ronde kwam het per
soonlijke aspect naar voren; en vaak, zeker
bij de weduwnaar6 Carel Martens, was er
toch sprake van een genegenheid, ja zelfs
affectie. Jacoba blijft echter, zoals het een
vrome en welopgevoede jonge vrouw van
die tijd betaamt, koeltjes reageren; al is dit
voor Carel geen reden om zijn gevoelens
op te geven. Twee maanden lang brengt hij
bezoeken aan Zeeland om van zijn 'onver
anderlijke affectie' te getuigen, schrijft hij
vurige brieven zoals een pauw zijn veren
toont en vraagt hij haar in vrijwel elke brief
om een spoedige verlossing uit zijn lijden;
ofwel om een antwoord op zijn huwelijks
aanzoek.
Uiteindelijk, op 18 juli 1634, schrijft Jacoba's
zwager Van Roubergen een brief naar
Anthony van Hilten - die eerder al naar
Jacoba schreef om een goed woordje te
doen voor zijn zwager.7 Hij doet kond van
een lang gesprek met de bewuste jonk
vrouw en stelt dat zij, na lang aanhouden,
het advies van haar verwanten om toe te
stemmen volgt. Hij moet echter nog een
maal benadrukken dat de vrienden8 niet
weinig moeite hebben moeten doen om de
zaak tot een goed einde te brengen, daarbij
stond men zeer versteld van Carels vast
houdendheid. Dit laatste had hij zelf al
maanden eerder aangekondigd door al in
zijn vierde brief te schrijven over het
spreekwoord dat de aanhouder wint.
In zijn eerstvolgende brief betuigt hij zijn
vreugde aan zijn 'alderliefste lammetien',
zoals de koosnaam voor zijn bruid voortaan
zal luiden.
'By ons, wanneer de trou op heden is
beschreven, soo wort er aen de bruyt een
fijn juweel ghegeven.
Een eygen trou-geschenck van gout off
dyamant, geen lyff-cieraet alleen, maer
oock een ziele-pant.'
Zodra de instemming van de bruid definitief
was, werd het huwelijk gepland, Jacoba en
moeije Maeijken zijn ongetwijfeld meteen
met de voorbereidingen in Vlissingen be
gonnen. Beiden hadden een halfjaar eerder
ook geholpen met het huwelijk van Elisa
beth; en dat van Jacoba zou het derde
Lampsins-huwelijk in 1634 worden.9 Ge
zien de status van de familie is het denke
lijk dat dit niet de minste feesten waren.
Voor de heren was een andere taak wegge
legd, Carel spreekt in zijn brieven van
augustus over een reis naar Amsterdam
waar hij twee okshoofden Rijnwijn kocht10;
wijn van zulke goede kwaliteit dat men - zo
April 2004
9