godsdienst zijn en behoorlijk kunnen lezen en schrijven. Daarbij moest hij staand ter goeder naam en faam en als poorter van Vlissingen zijn geadmitteerd, dat wil zeggen ingeschreven. Naast de pachtsom diende hij ook een stevig bedrag als inschrijfgeld voor het gilde te betalen alsmede een be drag voor de armen. Vanaf halverwege de achttiende eeuw wer den ook de rouwmantels als een stads- domein verpacht, ledereen die rouwman tels en doodskleden gebruikte, moest daarvoor een zeker bedrag betalen. Voor elke mantel moest naast een bedrag van 3 stuivers voor de verhuurder ook nog 7'/2 stuiver aan de pachter worden betaald. Het doodskleed dat over de kist werd gelegd, werd apart in rekening gebracht al naar gelang de grootte van het kleed. De vier punten van dit kleed werden in de begrafenisstoet vastgehouden door de zo genoemde slippendragers. De dragers waren eveneens voorzien van een hoed met een afhangende rouwsluier, ook wel lamper genoemd, alsmede handschoenen. Lange tijd was het de gewoonte dat de dra gers na afloop van de begrafenis een pre sentje kregen. Dit kon een geldstuk zijn dat op een bepaalde manier in een wit stuk pa pier was verpakt. Soms was het een zilve ren vork of lepel. De verschillende gilden hadden meestal ook nog hun pelle die over het doodskleed werd gelegd. Deze pellen werden van fraaie stoffen gemaakt waarop men de wapens van het gilde borduurde. Vaak werden er daarbij ook nog fraaie zilveren gildewapens aan bevestigd. Als lijkdienaar fungeerde de gildeknecht of gildeknape. Deze knape had bij het aanzeggen bij de gildebroeders tevens een genummerde gildepenning uit gereikt. Deze penning moest na afloop van de begrafenis weer bij die knape worden in geleverd. Dit als controle dat de betreffende Het kerkhof rondom de Sint Jacobskerk; aangeduid met stippellijn. Gemeentearchief Vlissingen, Historisch Topografische Atlas, cat.nr 1770. 14 Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2004 | | pagina 16