gildebroeder bij de begrafenis aanwezig
was geweest.
In de periode voor de oprichting van het
lijkdienaarsgilde waren de inkomsten uit de
verhuur van rouwmantels voor het laken-
kopersgilde. In 1630 hadden deze gilde-
broeders namelijk onderling geregeld, dat
ieder lid een bepaald aantal rouwmantels
zou maken. De inkomsten werden dan
weer verdeeld onder de gildebroeders.
Mocht een van hen komen te overlijden,
dan kwam dit recht toe aan de kinderen of
erfgenamen.
Begraven in de kerk
Zoals dat ook gebruikelijk was in andere
kerken, werd vroeger ook in de Sint
Jacobskerk begraven, evenals later in de
Kleine- of Middelkerk en de Oostkerk. Oor
spronkelijk waren dit zogenaamde kerke-
graven, die in het bezit van de kerk bleven,
ook al moest men begraafrecht betalen.
Het was echter wel mogelijk een kerkegraf
te kopen. Men kon, als men dat wilde, toe
stemming krijgen er eventueel een grafkel
der van te maken.
Het kerkegraf werd dan veranderd in eigen
graf. Maar bij elk volgend gebruik van dit
graf moest men wel weer het begraafrecht
betalen. Het graf bleef eigendom van de
erfgenamen, mits zij ook het onderhoud,
zoals herstel bij verzakkingen, bleven be
kostigen. Met de Bataafse omwenteling in
1795 verdween in vrijwel het gehele land
de traditie van het in de kerk begraven. Met
het vertrek van de Fransen werd hier en
daar nog wel die oude traditie hersteld.
Echter, bij Koninklijk Besluit van 1827
werd het begraven in de kerken en op de
begraafplaatsen binnen de steden verbo
den. Vanaf 17 oktober 1828 werd, als ge
volg daarvan, de nieuwe begraafplaats aan
de Koudekerkseweg in gebruik genomen.
In 1664/1665 werd de vloer van de Sint
Jacobskerk flink opgehoogd. Daarbij ver
dwenen veel rooms-katholieke grafzerken
met gotische opschriften uit het zicht. Ook
werden er zerken verplaatst. Het gevolg
hiervan was, dat de namen op vele zerken
niet meer in overeenstemming waren met
de personen die op die plek begraven wa
ren. Uit de grafboeken en de kerkrekenin
gen valt op te maken dat men oorspronke
lijk de graven in rijen parallel aan elkaar
verdeeld had.
Na de grote brand in 1911 bleven slechts
kale muren en onder puin en as bedolven
grafzerken over. Bij de herbouw besloot
men de kerkvloer weer te verlagen en op
zijn oorspronkelijk niveau terug te brengen,
waarbij men meer dan 400 grafkelders
heeft kunnen traceren.
Rondom de Sint Jacobskerk, die in het be
gin van de veertiende eeuw werd gebouwd
en toen nog de Onze Lieve Vrouwekerk
heette, was een gedeelte bestemd als be
graafplaats. Zoals gebruikelijk in oude tij
den lag de gewijde aarde zeer waarschijn
lijk aan de zuid en oostkant van de kerk,
waar nu de Branderijstraat en de Lepelstraat
zijn. De noordkant, waar dus weinig zon
komt, was de woonplaats van demonen.
Daar werden de misdadigers, zelfmoorde
naars, aangespoelde zeelieden, maar ook
doodgeboren en niet gedoopte kinderen
begraven. Het archeologisch onderzoek,
dat vorig jaar op de Oude Markt werd ver
richt, kan mogelijk helderheid verschaffen
of deze manier van begraven ook in
Vlissingen in de veertiende en vijftiende
eeuw, dus ver voor de Reformatie, werd
toegepast.
Asielrecht
Het gehele kerkgebied werd begrensd door
een doornen heg of een muur met aan de
zuidzijde een watergang. Die wetering liep
via, wat nu Weteringstraat is, tussen de per
celen van de Branderijstraat en Groene-
woud en via de Schuitvlotstraat verder naar
de voorhaven. Het hof rondom de kerk (zie
tekening) was vrij groot en had in het ver
leden vermoedelijk meer functies. Waar
schijnlijk werd een gedeelte ook gebruikt
als moestuin of boomgaard. Maar het was
in vroeger tijd tevens het gebied waarop het
asielrecht van toepassing was.
Het stadsbestuur van Middelburg had in
1295 al bepaald dat personen die op het
April 2004
15