man werd het stro voorzien van een palm.
Was het een ongetrouwde dochter dan ver
sierde men het stro met venkelranken.
De regels met betrekking tot het leggen
van stro, bij een woning of kerk, waren niet
zomaar een Vlissings ritueel. Zij waren mede
door de Staten van Zeeland bij wet vast
gesteld.
In Zeeland sprak men dan ook van doden-
stro. Daarbij ging het niet alleen om het
stro bij de voordeur. Ook de overledene
werd naar oud gebruik op stro gelegd. Na
afloop van de begrafenis werd dit stro ver
brand. Deze eeuwenoude traditie zou van
voorchristelijke oorsprong zijn.
Een byzantijnse geschiedschrijver verhaal
de dat in de zesde eeuw, tegenover de zee
kust van Engeland, een volk de Seuven
woonde. Deze Seuven (Zeeuwen) zouden
hun doden in lichte, met stro gevulde boot
jes, de Noordzee op roeien, om ze daarna
in brand te steken.
Dat de werkelijkheid wel anders kan zijn,
blijkt uit een ordonnatie uit 1717 waarin
Borgemeester en Regeerders der steede
Vlissingen, in ervaringe gekomen sijnde,
dat uerscheijde ingesetenen sig niet ontsien
hebben doode lichamen, insonderheid uan
kinderen, bedectelijk buijten de stad te la
ten vervoeren en clandesteijn te begraven.
Streckende niet alleen tot merkelijke prae-
juditie van de regten, maar waardoor ook
wel uoornamenlijk gelegenheijd soude ton
nen werden genoomen tot het verduijsteren
en bedekken van sware en hooggaande
misdaden en delicten.
Daarom werd bepaald dat het buiten de
stad vervoeren van een overledene alleen
toegestaan was met een biljet van de kerk
meester. De boete, die bij een overtreding
werd opgelegd, was vijfentwintig gulden,
zowel voor degene die de overtreding be
ging als voor de vervoerder. Bovendien
zouden het voertuig of wagen en ook de
paarden worden geconfisqueerd.
Vanaf ongeveer 1730 moest de lijkdienaar
die de weete deed, voorzien zijn van een
rouwmantel, een bef en een rouwlamfer,
een soort sjerp. Als de overledene onge
huwd was dan diende de lijkdienaar een
witte strik boven tegen de rand van de hoed
aan de lamfer te hebben. Was het een
getrouwd persoon dan werd het een zwart
lintje. Daarbij diende hij ook zwarte hand
schoenen te dragen. Bij het overlijden van
een burgemeester werd de weete gedaan
door twee stadsbodes die dan het wapen
van de stad Vlissingen voor op hun kleding
droegen. Was het een van de regenten uit
de vroedschap dan ging de gerechtsbode
rond. Bij de begrafenis van een der regen
ten of andere personen van distinctie werd
het wapen van de overledene mee gedra
gen. Voor het ophangen van het wapen in
de kerk moest ook een aanzienlijk bedrag
worden neergeteld.
Bij het aanzeggen gebruikte men meestal
gedrukte aanspreekbriefjes die soms op rijm
waren gesteld. Bij het overlijden van de
dichter Jan van Gysen te Amsterdam had
men daarvoor de volgende tekst uitgekozen:
'n Poëet, die nimmer schreef op maat,
zal uytgedragen werden in de Egelantiers
straat.
Ten huyze van Bellefaam, haarsnyder, daar
hy woonde,
En aan de buuren steeds zijn goede gunst
betoonde.
't Is aan de zuydzy, by de derde Dwars
straat, wel te verstaan,
en om niet verkeert of door abuys voorby te
gaan.
Zoo zult gy daar de baar voor de gang zien
praaien,
Daar men 't lijk met ordentelykheyd op zal
halen,
(JE. Naam zal geleesen werden, om te gaan
met verlof,
Tegens drie uuren na 't Kathuysers kerkhof.
Geraadpleegde literatuur en bronnen:
Gemeentearchief Vlissingen (GAV), archieven der
gilden, nrs. 131-133.
GAV, inv.nrs. 5165-volgnr. 484, 5166-volgnr. 571,
5169-volgnr. 1005a, 5170-volgnr. 1141.
J.J. Brasser, Beschrijuinge uan Vlissingen, GAV
inv.nr. 5574, pag. 629 - 647.
M.G.A. de Man, De opleesrol, mededelingen Zeeuws
Genootschap der Wetenschappen 1932 en 1933.
P.K. Dommisse, Eenige grafschriften uit de afge
brande Si Jacobskerk
April 2004
17