tl Omdat de inheemse, Indiaanse bevolking op de diverse eilanden niet geschikt werd bevonden, begonnen de Europeanen voor het zware werk slaven uit Afrika in te voe ren. Uit de Republiek der Nederlanden ver trokken de schepen met bakstenen als bal last en/of met textiel, vuurwapens, metalen voorwerpen, kralen en jenever. Hiermee werden aan de Afrikaanse Westkust slaven gekocht bij blanke, maar ook bij zwarte handelaren. In 1637 veroverde de WIC het Portugese fort St. George d'Elmina aan de West-Afrikaanse Goudkust, in het huidige Ghana. Zoals de naam zegt, werden hier niet alleen slaven, maar ook goud en ivoor te koop aangeboden. Deze slaven werden dan weer op de slavenmarkten van Curasao of Sint-Eustatius verkocht voor suiker en andere koloniale waren en deze producten werden tenslotte naar de Nederlanden vervoerd; gestoeld op oer- Hollandse efficiëntie ontstond de beruchte 'Driehoekshandel'. Één van de bekendste kooplieden van de Republiek woonde in Vlissingen waar te vens het hoofdkantoor van zijn befaamde handelshuis stond. Cornelis Lampsins (1600-1664) werd al in 1633 benoemd als één van de 'Heeren Negentien', de bewind voerders van de WIC. Hij handelde in com pagnie met zijn oudere broer Adriaen Lampsins die zich in Middelburg vestigde en aldaar bewindvoerder van de VOC werd. Op deze manier hadden de broers handels contacten op zowel de oostelijke als de westelijke continenten. Daarbij hadden zij permanent twaalf uitstekend uitgeruste ka pers (oorlogsschepen) in de vaart die de vijand 'in korten tijdt 't eenemael uyt- ter zee smeten' en daarmee voor aardige 'neveninkomsten' zorgden. In een publicatie van J.-M. Hangoor, onder zoeker van het geslacht Lampsins, wordt vermeld: 'Er wordt gezegd dat de schepen die zij reden zowel bij het uitvaren als binnenkomen goede wind hebben. Handel, kaapvaart, rederij, magistratuur en diplo matie, alles lijken de gebroeders Lampsins te kunnen.' De reputatie van de Lampsins was wijd en zijd bekend; en in Zeeland 10 Cornelis Lampsins, baron van Tobago (1600-1664) (Collectie muZHEum te Vlissingen) placht men van een verkwister te zeggen: 'Al had hij het geld van Lampsins, hij zou het er doorbrengen'. Afrika Zoals de WIC het had klaargespeeld met het fort d'Elmina, op dat kompas wilde Koerland ook gaan varen. Met het oog op een aandeel in de lucratieve Afrikaanse sla venhandel zeilde in 1651 een vloot onder hertogelijke vlag vanuit Windau (Lets: Ventspils) via Amsterdam uit naar West- Afrika. 'Geld in zicht!' hoopte de beman ning. Eenmaal aangekomen aan de mon ding van de Gambiarivier stichtten de Koerlanders maar liefst drie handelsposten; de later verengelste namen zullen hier wor den gebruikt. Op het vasteland werden fort Bayona en het fort Jillifree met een pakhuis en een kerk gebouwd. Op een eiland in de monding van de Gambiarivier bouwden ze fort James. Nadat hertog Jakob in 1651 van de Engelse koning Karei I een concessie op het eiland Tobago had verkregen, zeilde drie jaar later ook het indrukwekkende Den Spiegel

Tijdschriftenbank Zeeland

Den Spiegel | 2004 | | pagina 12